Spreekwoorden met `nooit`

Zoek

18 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `nooit`

  1. aan mijn nooit niet (=geen sprake van)
  2. beter laat dan nooit (=het is beter dat iets een beetje te laat komt, dan dat het nooit gebeurt)
  3. dat heb ik nog nooit op een klomp horen spelen (=dat is al te gek)
  4. de soep wordt nooit zo heet gegeten, als zij wordt opgediend (=er worden meestal minder zware maatregelen toegepast dan was aangekondigd)
  5. een dag is nooit zo nat of de zon schijnt altijd wat (=ook bij nare situaties zijn er lichtpuntjes)
  6. een gek en zijn geld blijven nooit lang bij elkaar (=geld uitgeven aan nutteloze en onnodige dingen)
  7. er is nog nooit een kok gevonden die koken kan voor alle monden (=je kunt het niet iedereen naar de zin maken)
  8. geloof nooit iemand die in de ene hand water en de andere hand vuur draagt (=wees niet lichtgelovig, niet iedereen is het vertrouwen waard)
  9. het ligt aan de schaatsen en nooit aan de man. (=men geeft het gereedschap eerder de schuld dan zichzelf)
  10. hoogmoed deed nooit iemand goed. (=arrogantie en overmoed zijn slechte eigenschappen)
  11. je bent nooit te oud om te leren (=je kan altijd nog bijleren)
  12. je kunt nooit weten waar een paling kruipt (=zeg nooit nooit)
  13. je weet nooit hoe een koe een haas vangt (=het kan altijd nog op onverwachte wijze tot een oplossing komen)
  14. kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `Kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
  15. nooit troef verzaken (=overal bij zijn, altijd meedoen)
  16. vrouwenhanden en paardentanden staan nooit stil. (=een vrouw is altijd wel wat aan het doen)
  17. wat hansje niet leert zal hans nooit weten (=je moet het eerst leren om het later te kunnen)
  18. wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje (=je kunt nooit boven de stand komen waarin je geboren bent. Arm geboren, zal wel arm blijven)

39 betekenissen bevatten `nooit`

  1. van uitstel komt afstel (=als je iets niet meteen doet, loop je het risico dat het nooit meer gebeurt)
  2. uitstel is geen afstel (=als je iets uitstelt wil dat nog niet zeggen dat je het nooit meer gaat doen)
  3. niet in een goed vel steken (=altijd ziek zijn, nooit gezond)
  4. dat gebeurt pas als de Paus een geus wordt (=dat gebeurt nooit)
  5. dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
  6. het bloed kruipt waar het niet gaan kan (=de aard verloochent zich nooit)
  7. een straatje zonder eind (=een eindeloos proces, iets wat nooit ophoudt)
  8. een wet van Meden en Perzen zijn (=een regel waarvan nooit mag worden afgeweken)
  9. zolang er leven is, is er hoop (=er is altijd hoop, dus geef nooit op!)
  10. gestolen goed gedijt niet (=gestolen zaken brengen nooit voordeel)
  11. beter laat dan nooit (=het is beter dat iets een beetje te laat komt, dan dat het nooit gebeurt)
  12. wat de vos niet weet, weet de haas ook niet (=het is moeilijk iets te weten als het je nooit verteld is)
  13. de wolf/vos ruilt wel van baard maar niet van aard (=het karakter van de mensen verandert nooit)
  14. het zo zout nog niet gegeten hebben (=het zo slecht nog nooit meegemaakt hebben)
  15. zijn hoed zit altijd op zijn hoofd (=hij groet nooit iemand)
  16. het kruis nageven (=hopen dat hij vooral nooit meer weerkomt)
  17. het heilig kruis achterna geven (=hopen dat iets of iemand nooit meer terugkomt)
  18. een paard, dat voor de tweede keer de sprong niet neemt, neemt hem ook voor de derde keer niet. (=iemand die al twee keer geen beslissing durft te nemen, komt nooit tot een besluit)
  19. een stille in den lande zijn (=iemand die erg stil en ingetogen is of iemand die zich bijna nooit ergens mee bemoeit)
  20. Jantje Contrarie (=iemand die nooit akkoord is)
  21. als Pasen en Pinksteren op één dag vallen (=iets wat nooit zal gebeuren)
  22. wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje (=je kunt nooit boven de stand komen waarin je geboren bent. Arm geboren, zal wel arm blijven)
  23. neem je hoed niet af voordat je gegroet wordt (=men moet een ander nooit in de rede vallen)
  24. geen handbreed wijken (=niet opzij gaan, nooit bang is)
  25. als de kalveren op het ijs dansen (=nooit)
  26. morgen als kaatje verjaart (=nooit , dat stel ik liever uit)
  27. met Sint Juttemis als de kalveren op het ijs dansen (=nooit (Sint Juttemis valt op 17 augustus, en dan ligt er geen ijs))
  28. betalen als de paus geus wordt (=nooit betalen)
  29. een ongelovige Thomas zijn (=nooit iets geloven)
  30. een houten/stijve Klaas zijn (=nooit iets leuks willen)
  31. het vat der Danaïden vullen (=nooit klaar komen met het werk)
  32. wie zijn pap gemorst heeft kan niet alles weer oprapen (=schade kan nooit geheel worden goedgemaakt)
  33. menig heeft te veel, niemand heeft genoeg. (=sommige mensen hebben nooit genoeg)
  34. genoeg ligt op het kerkhof. (=sommige mensen hebben nooit genoeg)
  35. als de boeren niet meer klagen en de pastoors niet meer vragen, dan nadert het einde der dagen (=sommige mensen veranderen nooit)
  36. geef een ezel klaver hij loopt naar de distels/biezen. (=sommige mensen zijn nooit tevreden met wat ze hebben)
  37. de tijd gaat snel, gebruik haar wel (=verspil nooit de tijd die je kan gebruiken)
  38. goed begonnen is half gewonnen (=wat niet aangevangen wordt komt ook nooit af. / Wanneer het begin van iets goed is, is de kans groter dat het goed eindigt)
  39. je kunt nooit weten waar een paling kruipt (=zeg nooit nooit)

50 dialectgezegden bevatten `nooit`

  1. (ons mam) 'smam is noit thûs, ze is alt de hort op. (=mijn moeder is nooit thuis, ze is altijd weg) (Reeks)
  2. ' Nne boor en e vêrreke knorre altiêd (=Een boer is nooit tevreden) (Weerts)
  3. 'k gon nooit etwosten nortoeë (=ik ga nooit ergens naartoe) (Veurns)
  4. 'n ezel wordt nooit 'n peerd (=men kan beter doen waar hij goed in is) (Westerkwartiers)
  5. 'n koew en 'n zog hebbe noit genog (=over iemand die nooit genoeg heeft) (Astens)
  6. 'n meanse is nooit te old umme te leern (=een mens is nooit te oud om te leren) (Vechtdals)
  7. 's Mérges zèk de boer : de hoes nie te joëge of te drijve, ve zulle gemêkkelek gedoën krijge.s' Oëves zekter dan : Ver hoeve nimei te jöëge of te drijve, ve zulle toch nimei gedoën krijge (=nooit laten opjutten!) (Bilzers)
  8. 't caffei is nen aaizerenwinkel veur maai (=Ik kom nooit op café) (Antwerps)
  9. 't es nau of tenuët (=nu of nooit) (Meers)
  10. 't es stillekes woar dant nooit nie waeit (=Er kan al eens ruzie zijn) (Wetters)
  11. 'T hef nog nooit zo duuster west of 't wer wa wier licht (=Het komt wel goed) (Twents)
  12. 't is niet goed, of 't deugd niet (=het is ook nooit goed) (Westerkwartiers)
  13. 't is nu of tenooi (=het is nu of nooit) (Brabants)
  14. 't komt altied uut, al zoll'n de kraai'n 't van 't dak schreeuw'n (=een geheim blijft nooit geheim) (Westerkwartiers)
  15. 't lijt altied an 'e scheuvels, nooit an 'e rieder (=wanneer gepland succes uitblijft) (Westerkwartiers)
  16. 't lijt altied an 'e scheuvels, nooit an 'e scheuvellober (=het verliezen ligt nooit aan de verliezer) (Westerkwartiers)
  17. 't meer is ok nooit vol (=wie veel heeft wil er nog meer bij) (Westerkwartiers)
  18. 't Zal tege zijn kluute snieuwe (=dat zal nooit gebeuren) (Gents)
  19. ' t meer is nooit vol (=wie al veel heeft wil nog meer) (Westerkwartiers)
  20. a-ge oewèège nie kietelt, hè de nôot niks (=wanneer je jezelf niet verwent, heb je nooit iets) (Tilburgs)
  21. a' j ' n kearl nödig hebt is heej d' r ook nooit (=heb je hem een keer nodig, is hij er weer niet) (Twents)
  22. Afsmoorder (=Iemand die altijd sigaretten van een ander aanneemt maar nooit geen terug geeft) (Amsterdams)
  23. Afsmoren (=Afbedelen van sigaretten en nooit aan een ander geven) (Amsterdams)
  24. Agge Wouw op oewe rug aar ange, zoude nie naar Baarege verlange (=Als je Wouw op je rug moest dragen zou je nooit naar Bergen op Zoom verlangen (naar iets verlangen dat zo goed als onbereikbaar is)) (Roosendaals)
  25. aggut nou nie doe, doegut nooit nie mir (=als u het nu niet doet, krijgt u nooit meer een kans) (Bredaas)
  26. al deeste mich daud, ich zèchet toch naut (=al vermoord je mij, ik verklap het toch nooit) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. alle foetëlkës koëmen aut (=iemand bedriegen duurt nooit lang) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. alleen stoem minse blijve loemp (=nooit te blond om te leren) (Bilzers)
  29. Altaid in stap, nooit in draf. (=nooit gehaast.) (Zaans)
  30. Altaid ziek en nooit dood. (=Altijd kwaaltjes hebben.) (Zaans)
  31. Altijd ziek maar nimmer doôd (vaak misbruikt tegen chronisch zieken) (=Je klaagt altijd maar mankeert nooit echt wat.) (Utrechts)
  32. An waarden is nog nooit iene dood egaon (=Doe maar eens wat) (Giethoorns)
  33. an wark is ter nooit ienene an dood egoane (=aan werk is nooit iemand dood gegaan) (Vechtdals)
  34. An-etrouwd wordt nooit gien eigen (=Schoonfamilie) (Giethoorns)
  35. Antrouwd is anweid (=Aangetrouwde familie wordt nooit eigen) (Drents)
  36. Aon me nooit nie! (=Geen sprake van!) (Roosendaals)
  37. as d' elle vervriest (=nooit) (Aalsters)
  38. as Paose en Pinkstere op ene dag valt (=nooit) (Waalwijks)
  39. as Poëse en Pinkstere opte zelfde daog valle (=nooit ofte nooit) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. as se dae inne klump zeiks waertj ’t noeëts mieeër druueg (=eenmaal verkeerd gedaan komt het nooit meer goed) (Heitsers)
  41. aste èn e glaoze haus woens, moeste zelf nie mèt steen goeje (=gooi nooit je eigen ruiten in) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. aste èn stront gees plojere, gees te stinke (=graaf nooit te diep, je zit zo in de put) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. aste goesting vër te wërke bij mich opkump, dan waach ich wol tottët vanzelf iëvërgeet (=je moet nooit te snel handelen, afwachten lost soms de problemen op) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. aste grütter wils tene dan daste bès, geeste ne kër dür zen been zakke (=doe je nooit groter voor dan je bent, je benen kunnen die weelde niet dragen) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. aste kènder sjiks, kraajgste kènder taus (=laat belangrijke zaken nooit over aan kinderen) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. aste kénner sjiks, kraajgste kénner taus (=verstand komt nooit voor de jaren) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. Aste nen iëzel wils leire daase moeste de zjuste meziek opzétte (=Probeer nooit het onmogelijke) (Bilzers)
  48. aste nog nauts get hübs gezien, mér nau kiekste mér és goed (=nog nooit vertoond spektakel!) (Bilzers)
  49. astë piepëlë hoj aetë (=niet te geloven, nooit !) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. aste tot aon zëne nak èn de sjit zits, loeët dan zëne kop nie hange (=verlies nooit de moed om terug te vechten) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen