Spreekwoorden met `trouw`

Zoek

16 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `trouw`

  1. een paard dat stormt en een meisje dat wil trouwen zijn niet tegen te houwen. (=niet tot iets anders te bewegen)
  2. er niet mee getrouwd zijn (=er niet aan vastzitten, er niet toe verplicht zijn)
  3. getrouwd zijn over de puthaak (=onwettig samenwonen)
  4. het is altijd rouwen en trouwen (=het leven is een afwisseling van goede en slechte tijden)
  5. het is kruis of munt, zei de non en ze trouwde de bankier (=een keuze voor het materiële kan ten koste gaan van het spirituele)
  6. hou en trouw (beloven) (=elkaar overal (zullen) helpen)
  7. iemand van kwade trouw verdenken (=verdenken dat iemand bedriegt)
  8. je ogen vertrouwen (=geloven wat men ziet)
  9. met de linkerhand trouwen (=huwen met een vrouw van lagere adelstand)
  10. onder de bezem getrouwd zijn (=ongetrouwd samenwonen)
  11. over de puthaak getrouwd (=onwettig samenwonend)
  12. te goeder trouw (=naar beste weten en eerlijk handelend)
  13. te kwader trouw (=onbetrouwbaar, oneerlijk handelend)
  14. vertrouwen komt te voet en gaat te paard (=het is makkelijker om iemands vertrouwen te schaden, dan te verkrijgen)
  15. zo de waard is vertrouwt hij zijn gasten (=men ziet de anderen zoals men zichzelf ziet)
  16. zo zijn we niet getrouwd (=op die manier iets niet afgesproken hebben)

40 betekenissen bevatten `trouw`

  1. haarscherp (=(van een afbeelding) getrouw tot in fijne details)
  2. je hart uitstorten (=aan iemand alles (in vertrouwen) vertellen)
  3. je kan niet alle meisjes haten om één (=als je bent getrouwd wilt dat niet zeggen dat vrouwen je niet meer interesseren)
  4. twee geloven op een kussen daar slaapt de duivel tussen (=als twee personen van een verschillend geloof trouwen, gaat het zelden goed)
  5. als de vis goedkoop is stinkt ze (=de herkomst ergens van is niet te vertrouwen)
  6. door de bril van een ander zien (=de mening van een ander blind vertrouwen)
  7. je mag wel ergens anders honger krijgen, als je thuis maar komt eten. (=een getrouwde man mag wel met knappe meisjes flirten, daar moet het bij blijven.)
  8. als de vos de passie preekt boer pas op je ganzen (=een huichelaar is niet te vertrouwen)
  9. een rots in de branding (=een persoon waarop je kunt vertrouwen en die je steunt.)
  10. het ei met de kip krijgen (=een vrouw getrouwd met een kind trouwen)
  11. als de rechte Adam komt gaat Eva mee (=gezegd van `n meisje dat liever niet wil trouwen)
  12. hij zal mijn koffer niet kruien (=hem zal ik mijn zaken niet toevertrouwen)
  13. vertrouwen komt te voet en gaat te paard (=het is makkelijker om iemands vertrouwen te schaden, dan te verkrijgen)
  14. vrij buurmans` kind, dan weet je wat je vindt. (=het is verstandig om vast te houden aan wat bekend en vertrouwd is)
  15. de wijde wereld intrekken (=het verkennen van nieuwe plaatsen, ervaringen en mogelijkheden buiten het vertrouwde)
  16. in de echt verbinden (=huwen, trouwen)
  17. met iemand te diep in zee gaan (=iemand al te ver vertrouwen)
  18. zo zeker als de bank (=iemand die in alles te vertrouwen is)
  19. het op iemand niet begrepen hebben (=iemand niet vertrouwen)
  20. iemand op de proef stellen (=iemand testen om te zien of die te vertrouwen is of het aan kan)
  21. geen groter venijn, dan vriend tonen en vijand zijn. (=iemands vertrouwen schaden is het gemeenste wat je kunt doen)
  22. iets met argusogen bekijken (=iets wantrouwend bekijken. Iets nauwlettend in de gaten houden)
  23. onder de geboden (=in ondertrouw)
  24. verplant geen oude bomen (=je moet geen oude mensen uit hun vertrouwde omgeving halen)
  25. ten voeten uit (=letterlijk: de volledige gestalte is afgebeeld; figuurlijk: een getrouwe persoonsbeschrijving)
  26. kijken als een schelvis (=lodderig, dom of onbetrouwbaar kijken)
  27. daar hangt de schaar uit (=men is daar niet te vertrouwen)
  28. je eieren goed naar de markt brengen (=met een rijke vrouw getrouwd zijn)
  29. met een goed geloof en een kurken ziel drijft men de zee over (=met vertrouwen en optimisme kan men alles aan)
  30. streken onder je staart hebben. (=niet te vertrouwen zijn)
  31. te kwader trouw (=onbetrouwbaar, oneerlijk handelend)
  32. onder de bezem getrouwd zijn (=ongetrouwd samenwonen)
  33. om de kracht van het anker te voelen moet men de storm trotseren (=pas als men iets ernstig meemaakt, weet men op wie men kan vertrouwen)
  34. huizen op iemand kunnen bouwen (=sterk op iemand kunnen vertrouwen)
  35. aan de scharrel zijn (=verkeren zonder verloofd of getrouwd te zijn)
  36. in de fuik zijn (=verloofd of getrouwd)
  37. op je hoede (of qui-vive) zijn (=voorzichtig zijn omdat het niet helemaal vertrouwd wordt)
  38. tap hem maar borg hem niet (=wantrouw hem)
  39. geloof nooit iemand die in de ene hand water en de andere hand vuur draagt (=wees niet lichtgelovig, niet iedereen is het vertrouwen waard)
  40. de koe van de pastoor eet iedere dag mals gras (=wie trouw is aan machtige mensen, heeft een heerlijk leven)

13 dialectgezegden bevatten `trouw`

  1. Bjeeln (=Op het laatste nippertje afzien van een trouw) (Maldegems)
  2. de kons nog zën heil laeve dreeme van de vroo van zën dreeme (=trouw nooit voor je 40 bent!) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. de pot verwitte kéttel datter zwat és (=mijn man is mij niet trouw want onze kinderen gelijken niet op hem) (Bilzers)
  4. des te baeter daste de minse leirs kinne, deste liever zieste zenen hond.... (=zo trouw als een hond) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. haat tich bij want dae hèt viël grond on zen haan hange (=trouw maar gauw want hij heeft veel eigendom) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. joenk getrauwd, rap berauwd (=trouw niet te jong) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. kleen ieëzels zin slim, mèr graute ieëzels trauwe (=trouw niet voor je 40 bent) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. koop buurman zien koe, en trouw zien dochter (=zoek niet in den vreemde wat dichtbij ook te krijgen is) (Westerkwartiers)
  9. te goeie trouw zen (=te goed zijn) (Hilvarenbeeks)
  10. trouw moet bliek'n (=in tijden van nood leert men zijn vrienden kennen) (Westerkwartiers)
  11. van de prieëkstoel donnëre (=(oud gebruik dat koppels die kerkelijke trouw beloofden werden omgeroepen op de preekstoel) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. Viêr den trouw est van 'Lieveke lék mich', nao den trauw 'Satan, verrék mich' (='t kan verkeren) (Bilzers)
  13. wie ut wijf trouw om ut lijf, verliest ut lijf, mer haawt ut wijf (=als je met een mooie vrouw, gaat het mooie er af en blijft er alleen een vrouw over) (Heezers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen