35 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kind`
- als het kind maar een naam heeft (=passend of niet, je moet het kunnen noemen (een naam geven))
- bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
- de dood kent geen lieve kinderen (=ieder moet sterven)
- een dood kind met een lam handje (=iets dat totaal waardeloos is)
- een doodgeboren kindje (=waardeloos, zonder toekomst)
- een kind kan de was doen (=het gaat heel makkelijk)
- een kind om een boodschap sturen. (=niet de juiste persoon iets op laten lossen)
- een kind van Laban (=iemand met een blanke huid)
- een kind van zijn tijd (=iemand die leeft volgens de in zijn tijd heersende opvattingen)
- een kinderhand is gauw gevuld (=met een kleinigheid tevreden zijn)
- een ondergeschoven kindje zijn (=iets of iemand is miskend. Zie bedstede voor de letterlijke betekenis)
- een zondagskind (=iemand die steeds geluk heeft)
- eerst oompje en dan oompjes kinderen (=eerst ik, daarna de anderen)
- er geen kind aan hebben (=er geen last mee hebben)
- ergens als kind in huis zijn (=ergens bekend of goed behandeld worden)
- ergens kind aan huis zijn (=ergens graag en vaak gezien zijn)
- geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
- het kind bij de naam noemen (=eerlijk voor de mening uitkomen)
- het kind met het badwater weggooien (=samen met het slechte ook het goede wegdoen)
- het kind moet (toch) een naam hebben (=passend of niet, je moet het kunnen noemen)
- het kind van de rekening (=degene die schade lijdt, terwijl anderen niets hebben)
- het zal je kind maar wezen (=je zal er maar voor op moeten draaien)
- je kinderen in het wild laten opgroeien (=zijn kinderen geen (of een slechte) opvoeding geven)
- kind noch kraai hebben (=geen nazaten of andere familieleden hebben, alleen rekening moeten houden met zichzelf)
- kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
- kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `Kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
- kinderen en dronkaards spreken de waarheid (=ze zeggen wat ze vinden, ze zijn ongeremd)
- mal moertje mal kindje (=als de moeder te veel toegeeft zal het kind niet deugen)
- men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
- moeten is dwang en huilen is kindergezang (=ik wil het wel doen, maar niet als het me verplicht wordt)
- paard in de wieg, kind in de wei (=uitdrukking van ongeloof gebruikt als iemand erg overdrijft. )
- uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
- van kindsbeen af (=van jongsaf aan)
- vrij buurmans` kind, dan weet je wat je vindt. (=het is verstandig om vast te houden aan wat bekend en vertrouwd is)
- zo onschuldig als een pasgeboren kind (=zeer onschuldig)
33 betekenissen bevatten `kind`
- kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
- de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
- mal moertje mal kindje (=als de moeder te veel toegeeft zal het kind niet deugen)
- als het hek van de dam is lopen de varkens in het koren (=als er geen toezicht is springen kinderen of ondergeschikten uit de band)
- geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
- kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
- de jongste schepen wijst het vonnis (=de kinderen willen het het best weten)
- het ei met de kip krijgen (=een vrouw getrouwd met een kind trouwen)
- te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken (=geen kind meer, maar nog te jong voor volwassen zaken)
- uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
- zijn eigen luizen bijten hem (=hij wordt gekweld door zijn eigen kinderen)
- het dunkt elke uil dat zijn jong een valke is. (=iedereen is trots op zijn kinderen)
- iemands oogappel/ooilam zijn (=iemands lieveling zijn (vaak kind))
- iets met de paplepel ingegoten krijgen (=iets van kinds af aan leren.)
- een tien met een griffel en een zoen van de juffrouw (=in de volksmond: De beste beloning voor een 19e eeuws schoolkind)
- men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
- kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
- Jantje lacht en Jantje huilt (=kind dat vaak huilt maar direct ook weer lacht)
- een speld heeft ook een kop. (=kinderen doen het liefst wat ze zelf willen)
- zo vader, zo zoon (of: Zo moeder, zo dochter) (=kinderen erven de eigenschappen van hun ouders)
- jong bier moet gisten (=kinderen hebben recht op plezier)
- de appel smaakt bomig. (=kinderen lijken op hun ouders.)
- de appel valt niet ver van de stam/boom (=kinderen lijken vaak op de ouders)
- aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
- het ei wil wijzer zijn dan de kip (=kinderen willen wijzer zijn dan de ouders)
- de baard in de keel hebben (=overgang van kinderstem naar volwassen stem)
- een garnaal heeft ook een hoofd (=schertsend gezegd van een kind dat koppig aan zijn mening vasthoudt)
- zoals de vos steelt, steelt ook het vosje. (=valse ouders hebben valse kinderen.)
- de oudste moet de wijste zijn (=van het oudste kind wordt het meeste verwacht)
- bijl en blok zijn behouden. (=vrouw en kind hebben de bevalling overleefd.)
- ook de beste boom geeft slechte vruchten (=zelfs goede ouders kunnen kinderen hebben die het verkeerde pad inslaan.)
- je eigen vlees of bloed (=zijn eigen familie (kinderen))
- je kinderen in het wild laten opgroeien (=zijn kinderen geen (of een slechte) opvoeding geven)
50 dialectgezegden bevatten `kind`
- `ich zal toeris goeën zègge dat Zjef heië nie thinnis ès, dan kan d'ne jóng dieëzen achtere no tous koeëme` (=`Ik zal bij u thuis gaan zeggen dat Jef vandaag niet bij hem thuis is, dan kan uw kind namiddag naar thuis komen.`) (Genker)
- `t is mar un maeger plimpie. (= (opmerking) Een mager kind) (Ouddorps)
- ''Dèster inne van de mellukboer'' (=een apart kind) (Waalwijks)
- 'k zal aa seffes (=waarschuwing aan kind bijv) (Leefdaals)
- 'n bij de haand kiend (=een pienter kind) (Westerkwartiers)
- 'n kiend ien de bongeljoar'n (=een kind in de pubertijd) (Westerkwartiers)
- 'n kienderhaand is gauw gevuld (=een kind is met een kleinigheid al blij) (Westerkwartiers)
- 'n Kiendje póngele. (=Een klein kind op de armen dragen.) (Gelaens (Geleens))
- 't beibbeke (=voorgetrokken persoon of kind) (Aarschots)
- 't gieët d'r lachendjes in en keumtj d'r huulendjes oet (=geboorte van een kind) (Weerts)
- 't is presies un eilig zauntsjen (=dit kind lijkt op deze foto zeer braaf te zijn) (Lokers)
- 't kinnekken maalken, maalksen loaten drinken (=soort van streling met de hand onder de kin van een kind) (Sint-Niklaas)
- 't spek aan zijn been hebben (=het kind van de rekening zijn) (Lovendegems)
- 't vleugent kind (=Oorlogsgedenkteken op de Kalkmarkt) (Tiens)
- 't Was bai de beddeplank of. (=Het kind werd geboren toen ze precies negen maanden getrouwd waren.) (Zaans)
- ‘je moeder et taartjes’ (=als een kind in de weg loopt, ‘ga eens hier vandaan’) (Volendams)
- ’t Is amal da niet, ’t es da kind zonder huefd da langs zijn poepken pap moe eedn. (=Dat is niet erg, er zijn veel moeilijker op te lossen problemen.) (Evergems)
- ' n snotkuuke zien (=als kind niet meetellen) (Genneps)
- ' t keend zet zijn keel' oopn (=het kind huilt hard) (Waregems)
- Aa zet zaan sirein oep (=Een kind dat begint te wenen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- aij zitter gezooije en gebraaije (=hij is er als kind aan huis) (Hulsters (NL))
- Alle moders zeen bliej es hun kindj op tied en lang genóg slieëptj. (=Alle moeders zijn blij wanneer hun kind op tijd en lang genoeg slaapt.) (Kinroois)
- Alles voor 't jong (=Alles over voor m'n kind) (Brabants )
- alles vur t'jong (=het kind krijgt alles) (`t-Heikes)
- apegatje (=koosnaam voor geliefd kind) (Amsterdams)
- As dich neet luusters zet ik diene kop tösse twië oëre. (=Als je kind niet luistert.) (Venloos)
- As ge nou oe-en bèk nie houdt, dan sloa ik daluk al oe krulle uit oe hoar (=Moeder wil jengelend kind stil krijgen) (Bosch)
- As me moeder me buk zou voele dan zou ze zegge: me kind ' êt kliertjes. (=uitspraak van iemand die uitgebreid en goed gegeten heeft en aan het uitbuiken is:) (Schevenings)
- bedörve stront (=verwend kind) (Munsterbilzen - Minsters)
- besjuutsje voore (=een kind in de kin knijpen met duim en wijsvinger om te plagen) (Berg en Terblijts)
- boerke: Da kind moe nog 'n boerke laut'n (=Dat kindje moet z'n maag nog laten keren) (Lebbeeks)
- da kiend lat ze lip angn (=dat kind pruilt) (Kortemarks)
- da kiend zet ze kip (=dat kind schreit) (Kortemarks)
- Da kin es stronte bedorv'n (=Dat kind is overdreven vertroeteld) (Harelbeeks)
- da kind eeft den mol (=kind dat de bof heeft) (Waarschoots)
- da kind is on 't smokkelen (=het kind bevuilde zich tijdens het eten) (Sint-Niklaas)
- Dà klàn jong méé da groate hoad (=Dat kleine kind met dat grote hoofd) (Werkendams)
- da klei kind is een schreemuil ('nen bleiter) (=dat klein kind schreit bijna de hele dag) (Sint-Niklaas)
- da wet meine kleine teen (=dat weet het kleinste kind) (Nijlens)
- da's 'n hand'nbiendertje (=dat kind vraagt veel aandacht) (Westerkwartiers)
- Da's mae 'n schoef kind (=Dat is een is een schuw kind) (Zeeuws)
- daddistur eentje van de mulder (=een kind met wit haar) (Oudenbosch)
- dae kleene weet wol op zëne boek, mér kump nie aut zën broek (=dat kind is niet van hem, alhoewel het op zijn naam staat) (Munsterbilzen - Minsters)
- das ë ménnëke van soekër (=dat is een kruidje-roer-me-niet lichtgevoelig kind) (Munsterbilzen - Minsters)
- das een van den heilëge gees (=dat is een onwettig kind) (Munsterbilzen - Minsters)
- das mich toch ë tier dink (=wat is me dat een tenger kind) (Munsterbilzen - Minsters)
- das zulliejunne kleinste (=dat is hun jongste kind) (Oudenbosch)
- dat joenk ès zoe dreig as nën heiring (=dat kind is erg stil) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat kiend is oareg veurlek (=dat kind is nogal voorlijk) (Westerkwartiers)
- de bès mich ne kriekël (=je bent een vrolijk kind) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen