Spreekwoorden met `kind`

Zoek

35 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kind`

  1. als het kind maar een naam heeft (=passend of niet, je moet het kunnen noemen (een naam geven))
  2. bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
  3. de dood kent geen lieve kinderen (=ieder moet sterven)
  4. een dood kind met een lam handje (=iets dat totaal waardeloos is)
  5. een doodgeboren kindje (=waardeloos, zonder toekomst)
  6. een kind kan de was doen (=het gaat heel makkelijk)
  7. een kind om een boodschap sturen. (=niet de juiste persoon iets op laten lossen)
  8. een kind van Laban (=iemand met een blanke huid)
  9. een kind van zijn tijd (=iemand die leeft volgens de in zijn tijd heersende opvattingen)
  10. een kinderhand is gauw gevuld (=met een kleinigheid tevreden zijn)
  11. een ondergeschoven kindje zijn (=iets of iemand is miskend. Zie bedstede voor de letterlijke betekenis)
  12. een zondagskind (=iemand die steeds geluk heeft)
  13. eerst oompje en dan oompjes kinderen (=eerst ik, daarna de anderen)
  14. er geen kind aan hebben (=er geen last mee hebben)
  15. ergens als kind in huis zijn (=ergens bekend of goed behandeld worden)
  16. ergens kind aan huis zijn (=ergens graag en vaak gezien zijn)
  17. geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
  18. het kind bij de naam noemen (=eerlijk voor de mening uitkomen)
  19. het kind met het badwater weggooien (=samen met het slechte ook het goede wegdoen)
  20. het kind moet (toch) een naam hebben (=passend of niet, je moet het kunnen noemen)
  21. het kind van de rekening (=degene die schade lijdt, terwijl anderen niets hebben)
  22. het zal je kind maar wezen (=je zal er maar voor op moeten draaien)
  23. je kinderen in het wild laten opgroeien (=zijn kinderen geen (of een slechte) opvoeding geven)
  24. kind noch kraai hebben (=geen nazaten of andere familieleden hebben, alleen rekening moeten houden met zichzelf)
  25. kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
  26. kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `Kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
  27. kinderen en dronkaards spreken de waarheid (=ze zeggen wat ze vinden, ze zijn ongeremd)
  28. mal moertje mal kindje (=als de moeder te veel toegeeft zal het kind niet deugen)
  29. men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
  30. moeten is dwang en huilen is kindergezang (=ik wil het wel doen, maar niet als het me verplicht wordt)
  31. paard in de wieg, kind in de wei (=uitdrukking van ongeloof gebruikt als iemand erg overdrijft. )
  32. uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
  33. van kindsbeen af (=van jongsaf aan)
  34. vrij buurmans` kind, dan weet je wat je vindt. (=het is verstandig om vast te houden aan wat bekend en vertrouwd is)
  35. zo onschuldig als een pasgeboren kind (=zeer onschuldig)

33 betekenissen bevatten `kind`

  1. kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
  2. de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
  3. mal moertje mal kindje (=als de moeder te veel toegeeft zal het kind niet deugen)
  4. als het hek van de dam is lopen de varkens in het koren (=als er geen toezicht is springen kinderen of ondergeschikten uit de band)
  5. geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
  6. kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
  7. de jongste schepen wijst het vonnis (=de kinderen willen het het best weten)
  8. het ei met de kip krijgen (=een vrouw getrouwd met een kind trouwen)
  9. te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken (=geen kind meer, maar nog te jong voor volwassen zaken)
  10. uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
  11. zijn eigen luizen bijten hem (=hij wordt gekweld door zijn eigen kinderen)
  12. het dunkt elke uil dat zijn jong een valke is. (=iedereen is trots op zijn kinderen)
  13. iemands oogappel/ooilam zijn (=iemands lieveling zijn (vaak kind))
  14. iets met de paplepel ingegoten krijgen (=iets van kinds af aan leren.)
  15. een tien met een griffel en een zoen van de juffrouw (=in de volksmond: De beste beloning voor een 19e eeuws schoolkind)
  16. men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
  17. kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
  18. Jantje lacht en Jantje huilt (=kind dat vaak huilt maar direct ook weer lacht)
  19. een speld heeft ook een kop. (=kinderen doen het liefst wat ze zelf willen)
  20. zo vader, zo zoon (of: Zo moeder, zo dochter) (=kinderen erven de eigenschappen van hun ouders)
  21. jong bier moet gisten (=kinderen hebben recht op plezier)
  22. de appel smaakt bomig. (=kinderen lijken op hun ouders.)
  23. de appel valt niet ver van de stam/boom (=kinderen lijken vaak op de ouders)
  24. aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
  25. het ei wil wijzer zijn dan de kip (=kinderen willen wijzer zijn dan de ouders)
  26. de baard in de keel hebben (=overgang van kinderstem naar volwassen stem)
  27. een garnaal heeft ook een hoofd (=schertsend gezegd van een kind dat koppig aan zijn mening vasthoudt)
  28. zoals de vos steelt, steelt ook het vosje. (=valse ouders hebben valse kinderen.)
  29. de oudste moet de wijste zijn (=van het oudste kind wordt het meeste verwacht)
  30. bijl en blok zijn behouden. (=vrouw en kind hebben de bevalling overleefd.)
  31. ook de beste boom geeft slechte vruchten (=zelfs goede ouders kunnen kinderen hebben die het verkeerde pad inslaan.)
  32. je eigen vlees of bloed (=zijn eigen familie (kinderen))
  33. je kinderen in het wild laten opgroeien (=zijn kinderen geen (of een slechte) opvoeding geven)

50 dialectgezegden bevatten `kind`

  1. `ich zal toeris goeën zègge dat Zjef heië nie thinnis ès, dan kan d'ne jóng dieëzen achtere no tous koeëme` (=`Ik zal bij u thuis gaan zeggen dat Jef vandaag niet bij hem thuis is, dan kan uw kind namiddag naar thuis komen.`) (Genker)
  2. `t is mar un maeger plimpie. (= (opmerking) Een mager kind) (Ouddorps)
  3. ''Dèster inne van de mellukboer'' (=een apart kind) (Waalwijks)
  4. 'k zal aa seffes (=waarschuwing aan kind bijv) (Leefdaals)
  5. 'n bij de haand kiend (=een pienter kind) (Westerkwartiers)
  6. 'n kiend ien de bongeljoar'n (=een kind in de pubertijd) (Westerkwartiers)
  7. 'n kienderhaand is gauw gevuld (=een kind is met een kleinigheid al blij) (Westerkwartiers)
  8. 'n Kiendje póngele. (=Een klein kind op de armen dragen.) (Gelaens (Geleens))
  9. 't beibbeke (=voorgetrokken persoon of kind) (Aarschots)
  10. 't gieët d'r lachendjes in en keumtj d'r huulendjes oet (=geboorte van een kind) (Weerts)
  11. 't is presies un eilig zauntsjen (=dit kind lijkt op deze foto zeer braaf te zijn) (Lokers)
  12. 't kinnekken maalken, maalksen loaten drinken (=soort van streling met de hand onder de kin van een kind) (Sint-Niklaas)
  13. 't spek aan zijn been hebben (=het kind van de rekening zijn) (Lovendegems)
  14. 't vleugent kind (=Oorlogsgedenkteken op de Kalkmarkt) (Tiens)
  15. 't Was bai de beddeplank of. (=Het kind werd geboren toen ze precies negen maanden getrouwd waren.) (Zaans)
  16. ‘je moeder et taartjes’ (=als een kind in de weg loopt, ‘ga eens hier vandaan’) (Volendams)
  17. ’t Is amal da niet, ’t es da kind zonder huefd da langs zijn poepken pap moe eedn. (=Dat is niet erg, er zijn veel moeilijker op te lossen problemen.) (Evergems)
  18. ' n snotkuuke zien (=als kind niet meetellen) (Genneps)
  19. ' t keend zet zijn keel' oopn (=het kind huilt hard) (Waregems)
  20. Aa zet zaan sirein oep (=Een kind dat begint te wenen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  21. aij zitter gezooije en gebraaije (=hij is er als kind aan huis) (Hulsters (NL))
  22. Alle moders zeen bliej es hun kindj op tied en lang genóg slieëptj. (=Alle moeders zijn blij wanneer hun kind op tijd en lang genoeg slaapt.) (Kinroois)
  23. Alles voor 't jong (=Alles over voor m'n kind) (Brabants )
  24. alles vur t'jong (=het kind krijgt alles) (`t-Heikes)
  25. apegatje (=koosnaam voor geliefd kind) (Amsterdams)
  26. As dich neet luusters zet ik diene kop tösse twië oëre. (=Als je kind niet luistert.) (Venloos)
  27. As ge nou oe-en bèk nie houdt, dan sloa ik daluk al oe krulle uit oe hoar (=Moeder wil jengelend kind stil krijgen) (Bosch)
  28. As me moeder me buk zou voele dan zou ze zegge: me kind ' êt kliertjes. (=uitspraak van iemand die uitgebreid en goed gegeten heeft en aan het uitbuiken is:) (Schevenings)
  29. bedörve stront (=verwend kind) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. besjuutsje voore (=een kind in de kin knijpen met duim en wijsvinger om te plagen) (Berg en Terblijts)
  31. boerke: Da kind moe nog 'n boerke laut'n (=Dat kindje moet z'n maag nog laten keren) (Lebbeeks)
  32. da kiend lat ze lip angn (=dat kind pruilt) (Kortemarks)
  33. da kiend zet ze kip (=dat kind schreit) (Kortemarks)
  34. Da kin es stronte bedorv'n (=Dat kind is overdreven vertroeteld) (Harelbeeks)
  35. da kind eeft den mol (=kind dat de bof heeft) (Waarschoots)
  36. da kind is on 't smokkelen (=het kind bevuilde zich tijdens het eten) (Sint-Niklaas)
  37. Dà klàn jong méé da groate hoad (=Dat kleine kind met dat grote hoofd) (Werkendams)
  38. da klei kind is een schreemuil ('nen bleiter) (=dat klein kind schreit bijna de hele dag) (Sint-Niklaas)
  39. da wet meine kleine teen (=dat weet het kleinste kind) (Nijlens)
  40. da's 'n hand'nbiendertje (=dat kind vraagt veel aandacht) (Westerkwartiers)
  41. Da's mae 'n schoef kind (=Dat is een is een schuw kind) (Zeeuws)
  42. daddistur eentje van de mulder (=een kind met wit haar) (Oudenbosch)
  43. dae kleene weet wol op zëne boek, mér kump nie aut zën broek (=dat kind is niet van hem, alhoewel het op zijn naam staat) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. das ë ménnëke van soekër (=dat is een kruidje-roer-me-niet lichtgevoelig kind) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. das een van den heilëge gees (=dat is een onwettig kind) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. das mich toch ë tier dink (=wat is me dat een tenger kind) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. das zulliejunne kleinste (=dat is hun jongste kind) (Oudenbosch)
  48. dat joenk ès zoe dreig as nën heiring (=dat kind is erg stil) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. dat kiend is oareg veurlek (=dat kind is nogal voorlijk) (Westerkwartiers)
  50. de bès mich ne kriekël (=je bent een vrolijk kind) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen