rekenen

• reiken (Aaltens)   • schop (Neerpelts)   • harken (Neerpelts)   • harken (Hamonter)   • harken (Ninoofs)  

• zuur opbreken (=ergens mee in moeilijkheden komen (later))
• voor dovemans oren spreken (=spreken tegen personen die niet willen horen)
• voor de vuist weg (spreken) (=zonder voorbereiden iets moeten vertellen)
• voor de ganzen preken (=aan dovemans oren zeggen)
• streken onder je staart hebben. (=niet te vertrouwen zijn)
Toon alle 44 spreekwoorden die reken bevatten

• Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 d' hop rèken: de hop met een hark (rèk) bewerken.
• in, op een rij plaatsen, op rijen staan - Voorbeeld: ‘De bomen, de kolen stonden in net afgelijnde beddekens gereekt te groeien’ - Voorbeeld: ‘Hier was de dorpskom: de lage huizetjes reekten er nog onveranderd, gemoedelijk naast elkaar’
• [Vergeten woorden] (bn.) in orde, rechtgezet, opgeruimd [van reken, ~ rekenen]
• [Vergeten woorden] (st. rak, heeft gereken) 1) recht maken, rechtzetten 2) ordenen 3) oprichten 4) opharken 5) harken, raken (ook van kolen op het vuur) [~ rak ‘recht’, rak ‘goede toestand’, reken ‘in orde’, rekenen, recht, rekken ‘vertellen’, raak ‘verhaal’, raak ‘hark, rakelijzer’, r...
• 1) Rekenen 2) Harken

Toon uitgebreidere definities

• rekenaar• rekenarij• rekenblad• rekenboek• rekeneenheid• rekenen• rekenen op• rekenen tot• rekenfout• Rekenhof• rekening• rekening-courant• rekeninghouder• rekeningnummer• rekeningoverzicht• rekeningrijden• rekeninguittreksel• rekenkamer• rekenkunde• rekenkundig
• Toon alle woorden die beginnen met reken

• aanbreken• aanspreken• afbreken• afspreken• bespreken• breken• doorbreken• inbreken• inspreken• kwaadspreken• losbreken• omstreken• onderbreken• ontbreken• opbreken• openbreken• preken• rechtspreken• spreken• tegenspreken
• Toon alle woorden die eindigen op reken

reken (harken)

Zoek reken op Woordenlijst.org
Zoek reken op Google
Zoek reken op Wikipedia