15 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `dom`
- arbeid is voor de dommen. (=gezegd als je liever op twijfelachtige wijze geld verdient dan op een eerlijk manier)
- de domste boeren hebben de dikste aardappelen (=met geluk komt men vaak verder dan met verstand)
- de pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee (=altijd eerst de machtige mensen, dan de mindere mens)
- dominee brand je bekje niet (=pas op! Het eten of de drank is heet!)
- door de ouderdom wordt de wolf grijs. (=mildheid komt met de jaren)
- er komt een dominee voorbij (=er valt een plotselinge stilte in een rumoerig gezelschap)
- geen ding betert door ouderdom (=alles verslijt door de ouderdom)
- in het verdomboekje staan (=geen goed meer kunnen doen)
- je van de domme houden (=doen alsof men van niets weet)
- klein gewin brengt rijkdom in. (=van kleine beetjes komt ook welvaart)
- ouderdom komt met gebreken (=als je ouder wordt ga je van alles mankeren)
- staan kijken als lamme/verdomde Louis (=verlegen of beteuterd staan kijken)
- te dom zijn om voor de duvel/duivel te dansen (=heel erg dom zijn)
- zo dom als het achtereind van een koe/varken (=erg dom)
- zo dom als touw (=onnozelheid of domheid (als in: `Je bent ook zo dom als touw hè?!`))
34 betekenissen bevatten `dom`
- geen ding betert door ouderdom (=alles verslijt door de ouderdom)
- botten blijven platvis (=als je dom bent dan blijf je dat)
- wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten (=als je iets doms doet, moet je de gevolgen dragen (liefst zonder klagen))
- die de minste tanden hebben, kauwen het meest (=de domste mensen voeren gewoonlijk het hoogste woord)
- de tand des tijds (=de sleet door de ouderdom)
- bot gegeten hebben (=dom geboren zijn en zo blijven)
- een (modder)figuur slaan (=een belachelijke of domme indruk maken)
- een Kampersteur (=een domme streek)
- een flater slaan (=een nogal domme fout maken)
- geld maakt niet gelukkig (=er is meer in het leven dan rijkdom)
- zo dom als het achtereind van een koe/varken (=erg dom)
- met de hersens van een garnaal (=erg dom)
- redeneren als een kip zonder kop (=erg dom redeneren)
- tot geen drie kunnen tellen (=erg dom zijn)
- van voren niet weten dat je van achteren leeft (=erg dom zijn)
- geen a voor een b kennen (=erg dom zijn)
- van voren niet weten of men van achteren leeft (=erg dom zijn / erg ziek zijn)
- van pomp noch pompstang weten (=erg dom zijn, weinig weten)
- met het verstand van een garnaal (=erg weinig verstand, erg dom)
- arbeider in de wijngaard des heren (=geestelijk beroep (priester,dominee) uitoefenend)
- met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
- te dom zijn om voor de duvel/duivel te dansen (=heel erg dom zijn)
- de gekken krijgen de beste kaarten (=het geluk is met de dommen)
- van Lillo komen (=je dom houden. Volgens de overlevering vindt dit gezegde zijn oorsprong in het (ontkennende) gedrag van de inwoners van Fort Lillo na een aan hen toegeschreven roofoverval op een boerderij te Waarde in 1579)
- kijken als een schelvis (=lodderig, dom of onbetrouwbaar kijken)
- het is goed riemen snijden uit andermans leer (=met andermans eigendom kan men gemakkelijk kwistig omgaan)
- niet van vandaag of gisteren (=niet dom)
- het achter de oren hebben (=niet zo dom zijn als men lijkt)
- zo dom als touw (=onnozelheid of domheid (als in: `Je bent ook zo dom als touw hè?!`))
- ridder te voet geworden zijn (=rijkdom is verdwenen)
- het vet wil boven drijven. (=rijke mensen willen domineren)
- in het land der blinden is eenoog koning (=tussen dommeriken volstaat een klein beetje verstand om baas te zijn)
- het gouden kalf aanbidden (=zeer veel hechten aan rijkdom.)
- de ganzen geloven niet dat de kuikens hooi eten. (=zelfs bij domme mensen vinden ongerijmdheden geen geloof.)
50 dialectgezegden bevatten `dom`
- 'j es te dom vur in wost te droainn (=oerstom) (Knesselaars)
- 'j es zo rond of ne bieljoardbal (=dom en onwetend zijn) (Knesselaars)
- 'n uil uit'angen (=zich dom gedragen) (Wichels)
- 'ne aezel haat neet ummer lang oere (=aan de buitenkant is niet te zien of iemand dom is) (wijlres)
- 't is mangs klook om oe dom te hoaln (=Het is soms slim om je dom voor te doen) (Twents)
- a ei van 'n eizel geiten (=dom zijm) (Aalsters)
- a es te dom om t’elpn donderen (=grote dommerik) (Meers)
- A' j niks zegt, völt' t ok niet op da' j dom bunt. (=Als je niks zegt, valt het ook niet op dat je dom bent) (Achterhoeks)
- aaj es te biest vauj duud te doon (=hij is dom) (tervurens)
- aij is nie deur un uil uitgebroeid (=hij is niet dom) (Hulsters (NL))
- As de dom valt leigh die in de Zoadelstroat. (=As is verbrande turf) (Utrechts)
- As slummeke slum dood is muegde gij dem zijn (=Als iemand iets heel dom gezegd heeft) (Herentals)
- as zu stoem as een achterdeui (=Hij is erg dom) (Herns (Herne, VL-B))
- azzuë een oenjer (=een dom meisje of vrouw) (Meers)
- D'n uil uithang'n (=dom doen) (Hansbeeks)
- daaj ès ook nie onder een doj hin autgebrid (=die is helemaal niet dom !) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj vings te nog nie zoe rap onder zën klak (=die is zo dom nog niet!) (Munsterbilzen - Minsters)
- Daan'n ès zoe stoem as t'pjeit va christus (=Hij is heel dom) (Londerzeels)
- dae ès nog te loemp vër helpe te dondëre (=hij is nog te dom om helpen te donderen) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ès nog te stoem-loemp-vër helpe te donnëre (=hij is uitermate dom) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ès ook nie onder n doj hin autgebrid (=hij is niet zo dom als hij er uitziet) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ès zoe loemp assët piëd van slivënheir (en dat wor nën iëzel) (=hij is heel dom) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dae haet Leuth verraoje veur eine laeverwors (=Hij is erg dom) (Venloos)
- dae is te stóm óm ‘n verke inne vot te kieke (=hij is heel dom) (Heitsers)
- dan bi je wel een vaerke oak (=dan ben wel dom) (Flakkees)
- dane kent veuste uit t achteste ni (=hij is dom) (Wolvertems)
- das genen uil (=hij is niet dom) (Sint-Niklaas)
- das vant domste dom (=het is erg dom) (Lichtervelds)
- das vant domste dom (=het is zeer dom) (Kortemarks)
- dast domste da God in zn ryk geschaopn et (=dat is heel dom) (Kortemarks)
- Dau mutte nogal ne kop veu oep aa laaf emme (=Als je iets dom het gedaan....) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- de bès ë loemp kijke (=je bent een dom kuiken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de bès mich ë keikë (=je bent dom !) (Munsterbilzen - Minsters)
- de bès nen loempen aajl (=wat ben je toch dom (als een domme uil)) (Munsterbilzen - Minsters)
- de hëbsët raech vër stoem en lëlëk te zin, mér dich iëvërdraajfs wol ën heil bitsje (=je mag van mij zowel dom als lelijk zijn, maar ik vind dat jij ferm overdrijft) (Munsterbilzen - Minsters)
- de hoes geen mëlk te gaeve, vër ën koe te zin (=aan het uiterlijk zie je niet steeds of iemand slim of dom is.) (Munsterbilzen - Minsters)
- de zoën van Mo-zés wor Mo-ziëve (=zo dom als zijn vader) (Bilzers)
- de zos zën eege aoën de kop howe (=wat ben ik dom) (Munsterbilzen - Minsters)
- dee is zoe stoem as et pjààt vàn Christus (S*) (=hij is erg dom) (Sintrùins)
- die keek as un uul op 'n klûte (=dom voor zich uit kijken) (Zaamslags)
- Dieje zodde vaaf frang geve. (=Hij is een dom figuur zonder inhoud.) (Beerses)
- dievel: Z'es nog te stom vé ve d'n dievel te dans'n (=Ze is heel erg dom) (Lebbeeks)
- dinke moeste ieëverloeëte aon ze pieëd, dat hèt ter de kop vër (=daar ben jij te dom voor!) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dolie loapt druit. (=Zo dom als ...) (Aalters)
- dom kiekn (=dommerik) (Iepers)
- dom uutkiekn (=niks doen) (Vechtdals)
- dom verdan (=non-stop) (Vechtdals)
- dom wean heendert nich ' t wördt pas slim a-j ' t zölf nich deur hebt (=Het is niet erg om dom te zijn, het wordt pas erg als je het zelf niet in de gaten hebt) (Twents)
- domme triene (=dom meisje) (Knesselaars)
- donder'n: Ei es te stom vé t'elpen donder'n (=Hij is te dom om iets mee aan te vangen) (Lebbeeks)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen