Spreekwoorden met `rond`

Zoek

27 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `rond`

  1. aan de grond zitten (=bankroet of totaal uitgeput zijn)
  2. als aan de grond genageld staan (=perplex staan)
  3. als je alles van tevoren wist, dan kwam je met een dubbeltje de wereld rond (=het heeft geen zin zich na afloop te beklagen over gebrek aan voorkennis. (Meestal in antwoord op klachten als `Als ik dat van tevoren geweten had.`))
  4. als paddenstoelen uit de grond schieten (=snel en in grote massa tevoorschijn komen)
  5. de grond onder zich voelen wegzinken (=beschaamd zijn , geen oplossing meer zien)
  6. de schouders eronder zetten (=zich voor iets inspannen)
  7. de wind eronder hebben (=de ondergeschikten hebben angst)
  8. geen been aan de grond krijgen (=voorstel werd niet aangenomen)
  9. geen grond houden (=geen steek houden - niet correct zijn)
  10. geen poot aan de grond kunnen krijgen (=geen schijn van kans blijken te hebben)
  11. het grondsop is voor de goddelozen (=gezegd van iemand die het laatste restje uitdrinkt)
  12. in de grond boren (=een idee op vervelende wijze sterk afkeuren)
  13. laag bij de grond (=oneerlijk, unfair)
  14. met beide benen op de grond staan (=een realist zijn)
  15. met de grond gelijk maken (=totaal vernietigen)
  16. met de pet rondgaan (=geld inzamelen)
  17. met tijd en stond, gaat men de wereld rond. (=er is een juiste tijd is voor alles en sommige dingen hebben tijd nodig)
  18. op de achtergrond blijven (=niet in de schijnwerpers willen staan.)
  19. op de voorgrond staan (=onder de aandacht staan)
  20. op de voorgrond treden (=onder de aandacht treden)
  21. platvis eet je met de ramen open en rondvis met de ramen dicht (=m.a.w. platvis is een zomervis en rondvis is in de winter op z`n best)
  22. stille waters/wateren hebben diepe gronden (=zij die weinig zeggen hebben vaak het onvoorspelbaarste karakter)
  23. te gronde gaan (=verdwijnen, niet verder kunnen bestaan)
  24. tussen lepel en mond valt veel pap op de grond (=problemen komen vaak pas op het laatst)
  25. uit de grond stampen (=erg snel iets opbouwen)
  26. vaste grond onder de voeten hebben (=weten waar men op steunt - in een goede positie verkeren)
  27. vaste voet aan de grond krijgen (=iets gedaan krijgen en/of als gebruikelijk beschouwd gaan worden)

26 betekenissen bevatten `rond`

  1. de eindjes (niet) aan elkaar knopen (=(niet) rond komen (met z`n inkomen))
  2. armoede zoekt list. (=armoede dwingt om op zoek te gaan naar alternatieve manieren om rond te komen)
  3. de paal door de oven steken (=bankroet gaan, zich te gronde richten)
  4. te haaien en te draaien lopen (=doelloos ronddwalen)
  5. een kring om de zon brengt water in de ton. (=een halo rond de zon voorspelt meestal regen)
  6. het land hebben aan iets/iemand (=een hartgrondige afkeer hebben)
  7. er het mes inzetten (=er grondig op ingrijpen, in de uitgaven besnoeien)
  8. het hoofd boven water houden (=financieel rondkomen, juist genoeg geld hebben om te kunnen leven)
  9. dun snijden is het behoud van de worst. (=goed kunnen rondkomen door zuinig te zijn)
  10. een goede beurt geven (=grondig reinigen, grondig aanpakken)
  11. iemand doodverven met iets (=iemand bestemd voor een post achten, iemand als de dader van iets afschilderen (doodverf is grondverf)[1])
  12. iets zo beu zijn als koude pap (=iets grondig beu zijn)
  13. een gesloten boek (=iets wat niet te doorgronden is)
  14. uit de lucht grijpen (=iets zonder enige grond vertellen)
  15. platvis eet je met de ramen open en rondvis met de ramen dicht (=m.a.w. platvis is een zomervis en rondvis is in de winter op z`n best)
  16. vogels van diverse pluimage (=mensen met allerlei diverse achtergronden)
  17. niet van het ene brood tot het andere weten te geraken (=niet rond kunnen komen)
  18. nieuwe bezems vegen schoon, maar oude bezems kennen alle hoeken en gaten (=nieuwe medewerkers (of: nieuwe leiders) pakken de zaken grondig aan, maar oude medewerkers (of: oude leiders) weten hoe het moet op grond van ervaring)
  19. geen zitvlees hebben (=ongedurig zijn - steeds weer opstaan en rondlopen)
  20. door de achterdeur weer binnenkomen (=onverwacht terugkomen op een afgeronde situatie)
  21. met iemands woorden naar de markt gaan (=overal rondvertellen wat men elders horen zeggen heeft)
  22. gevulde heer (=rond zandgebak)
  23. uit de lucht gegrepen (=uit het niets gegrepen, zonder enige grond)
  24. een vogel die te vroeg zingt, wordt `s avonds van de kat gegeten. (=wie al te jong naar genot streeft, gaat te gronde.)
  25. een Pyrrhusoverwinning behalen (=winnen wat zoveel heeft gekost dat je de volgende ronde niet meer aan kan)
  26. tot op het bot uitzoeken (=zeer grondig uitzoeken)

50 dialectgezegden bevatten `rond`

  1. 'j es zo rond of ne bieljoardbal (=dom en onwetend zijn) (Knesselaars)
  2. 'k Goon a fleus een plak rond aa oeiren geven (=Straks krijg je een oorveeg) (Londerzeels)
  3. 'n rónd jaor (=een heel jaar) (Wells)
  4. 't is onder de mejnsn (=het gerucht gaat rond) (Kaprijks)
  5. ‘k ém dur wa zottegét rond ménnen kop g’at (=ik heb daar kopzorgen gehad) (Meers)
  6. as ter van zën lieëges moes geboste zien dan loep ter allang mèt zën derm èn zën haan rond (=hij doet niets dan liegen!) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. aste Minsterkliete van ët zwat geld zooë barstë, dan loepë ze ammël mèttë derm èn hun haan rond (=in Munsterbilzen barst het van het zwart geld) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. aste moes barste van de liëgës, loepste allang mètte dérm èn zën haan (=als je zou barsten van de leugens, liep je reeds lang rond met je darmen in je armen) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. aster van zen liëges moes boste, loeper allang rond mét zen dêrm én zen haag (=liegen kan zware gevolgen hebben) (Bilzers)
  10. Broewet zoe ront as men kont (=Een rond brood) (Diesters)
  11. daaj hét zjus kwakfroëzeooge (=die loert nogal rond) (Bilzers)
  12. daaj moet hél krétse vër rond te koëme (=die moet hard werken en besparen om rond te komen met zijn geld) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. dae steet doë mér get te koekëloerë (=hij staat zomaar wat rond te kijken ipv te werken) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. dat maag mij niet beur'n (=dat kan ik financieel niet rond krijgen) (Westerkwartiers)
  15. de endjes an mekoar knupp'm (=maar amper rond kunnen komen van je loon) (Westerkwartiers)
  16. de endjes net an'n anner kenn'n knupp'n (=met moeite rond kunnen komen) (Westerkwartiers)
  17. de meul'n giezelt ien 't ronde (=de molen draait enorm snel rond) (Westerkwartiers)
  18. dê meulentje toorst z'n best rônd (=dat molentje draait flink rond) (Boakels)
  19. De tippe rond (=Een rondje wandelen) (Elspeet)
  20. de wènd flèt rond zën aure (=de wind blaast hard) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. den toer van Schotte (=rit rond Zottegem) (Zottegems)
  22. Die kan rond nen boom kijken (=Scheel zien) (Bevers)
  23. die lopt as 'n piek zunner kop (=die loopt doldriest rond) (Westerkwartiers)
  24. Dieë goenk vrieger rond bè tappèète (=Hij was vroeger leurder) (Hasselts)
  25. doë koe¨me vër nie mèt rond (=daar hebben we met zijn allen niet genoeg mee) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. drae zen toeng twei kër rond eiste get zèks (=bezint voor je begint) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. e biëgske rond iemed maoke (=in een kringetje rond iemand lopen (mijden) ) (Bilzers)
  28. E moe schart'n vo rond te kom'n (=Hij heeft moeite om de eindjes aan elkaar te knopen) (Iepers)
  29. e vrolaajbrikske spant het meeste rond mëne pols (=als het heel spannend wordt, wil ik er wel bij zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. e wezen gullèk een volle moan (=een groot vet, rond gezicht) (Sint-Niklaas)
  31. Een Deinse dessinge (=Een ferme klap rond de oren geven) (Deinzes)
  32. een nieë viuërdeure (=verjaardagsleeftijd met een rond getal) (Kaprijks)
  33. een toefeling, en rammeling, motten rond a oere (=een pak slagen krijgen) (ternats)
  34. een vloa rond ou üeren (=oorveeg) (Zeels)
  35. een vlåe rond zijn urr'n (=een mep rond zijn oren) (Zeels)
  36. een waffel rond zën aure (=een oorvijg) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. Effe Terrup rond (=Even Terp rond) (Brakels (gld))
  38. ei loopt rond gullèk e kieken dad een ei moet gô leigen (=hij loopt onrustig rond) (Sint-Niklaas)
  39. ei loopt rond gullèk ne puit op nun erte wegel (=hij wankelt en kan moeilijk gaan) (Sint-Niklaas)
  40. én Minster lik ook e graut gestich, e gekkehaus nieme ze dat nog per abuis, mér de echte gekken loope nog vraaj rond ént dürp (=Het St Jozefsinstituut herbergt heel wat mensen die geestelijke verzorging nodig hebben, vroeger gekken genoemd, maar die lopen er genoeg los in het dorp zelf) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. ge stoat ier weere rond te droaie gelaak nen stront in ne ziekiemer (=je staat hier weer niks te doen) (Gents)
  42. geen watsj rond zën aure wiës zien (=voor niks deugen) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. geh kunt er is dik rond (=je mag het vergeten, ik doe het niet) (Arendonks)
  44. haaj ès vieël bëgankënës (=hier loopt veel volk rond) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. hae heet aan de krînte gezaete (=iemand met uitslag rond de mond) (Weerts)
  46. hae heet aanne krînte gezaete (=uitslag rond de mond hebben) (Weerts)
  47. hae hèt paajn ont lepke (=hij heeft een verband rond zijn (hand, vinger...) ) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. Hae kiektj wi-j 'n ped ônger 'n schêrref uut (=Hij gluurt stiekem rond) (Weerts)
  49. hae moet kretse vër rond te koëme (=hij kan ternauwernood rondkomen) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. Hè begon in het wilde weste te schiete (=Hij begon in het wilde rond te schieten.) (Haags)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen