Spreekwoorden met `zeker`

Zoek

3 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zeker`

  1. in verzekerde bewaring nemen (=opsluiten (in gevangenis))
  2. zo zeker als de bank (=iemand die in alles te vertrouwen is)
  3. zo zeker als tweemaal twee vier is (=absoluut zeker)

31 betekenissen bevatten `zeker`

  1. zo zeker als tweemaal twee vier is (=absoluut zeker)
  2. op jaren komen (=al een zekere leeftijd bereiken)
  3. gissen doet missen (=als je niet zeker bent van je zaak maar gokt, gaat het meestal fout)
  4. er voor gaan (=besluiten aan een onzekere onderneming te beginnen en zich er volledig voor in te zetten)
  5. daar kun je donder op zeggen (=daar mag je zeker van zijn)
  6. dat staat als een paal boven water (=dat is een absolute zekerheid)
  7. dat is zo vast als een huis (=dat is zeker)
  8. in de lucht hangen (=dreigen te gebeuren - onzeker zijn)
  9. met een rode letter aangetekend staan (=duidelijk vermeld , zodanig dat het zeker niet vergeten wordt)
  10. iemand het voordeel van de twijfel gunnen (=een onzekere factor voor hem zo gunstig mogelijk laten meetellen)
  11. een krakende wagen (=een onzekere zaak - iemand met een zwakke gezondheid)
  12. feestelijk danken (=er voor danken maar het zeker niet aannemen)
  13. ik mag de tering krijgen (=er zeker van zijn)
  14. stevig in je schoenen staan (=erg zeker zijn)
  15. vast in je schoenen staan (=erg zeker zijn)
  16. iemand iets op een briefje geven (=ergens heel zeker van zijn)
  17. er de hand voor in het vuur steken (=heel zeker weten dat iets zo is)
  18. het is een dubbeltje op zijn kant (=het is nipt, erg onzeker)
  19. iets staat op losse schroeven (=het is onzeker, er valt niet op te bouwen)
  20. oude schoenen wegwerpen voor men nieuwe heeft (=het onzekere voor het zekere nemen)
  21. haring of kuit ergens van willen hebben (=hij wil iets zeker weten of uitgezocht zien)
  22. iemand van zijn stuk brengen (=iemand onzeker maken)
  23. een knoop in zijn zakdoek leggen (=iets doen om ergens zeker aan herinnerd te worden)
  24. menen ligt dicht bij Kortrijk (maar verre van Waregem) (=iets menen is niet genoeg; je moet er zeker van zijn.)
  25. iets op losse schroeven zetten (=iets wankel en onzeker maken)
  26. in het ongewisse (=in onzekerheid)
  27. daar kan je gif op innemen (=je mag er zeker van zijn dat het gaat gebeuren)
  28. beter één ezel voor de ploeg dan twee paarden op stal. (=kiezen voor zekerheid.)
  29. op het hellend vlak (=onzeker)
  30. van zijn stuk raken (=onzeker worden en niet meer weten wat te zeggen)
  31. vast in het zadel zitten (=zeker van iemands positie zijn in een organisatie)

50 dialectgezegden bevatten `zeker`

  1. `je mot zeker weer iets van me hè / wat mojje nu weer van me? ) *ironisch bedoeld als iemand een beetje slijmt (vaak kinderen die dat doen richting een moeder) (=`je wilt zeker weer iets van mij ` (ironisch als iemand slijmt)) (Utrechts)
  2. 'k goa d'r nie veurn strij'n (=ik ben het niet 100 zeker) (Waregems)
  3. 't es echt dat 't woar es (=het is zeker de waarheid) (Waregems)
  4. 't es toch vanalzelevn geen woar zekere (=het kan toch geen waar zijn zeker) (Knesselaars)
  5. 't is ol gjin patat'n skell'n (=Dat is zeker niet gemakkelijk) (Avelgems)
  6. 't Is zo wisse as een klontie zuut is (=zeker van iets zijn) (Drents)
  7. 't zeker hoog watter (=broek met te korte pijpen) (Liessents)
  8. ‘t sa nie mankeern (=dat zal zeker gebeuren) (Kaprijks)
  9. ' k go nog nie no ruus, belange nie (=ik ga nog niet naar huis, zeker niet) (Bachten de kupes)
  10. ' k zag èm permentelijk (=ik heb hem zeker (duidelijk, wezenlijk) gezien) (Sint-Niklaas)
  11. ' k zou d' r m' n bôôntjes niet op te weke leggen (=ik zou er niet al te zeker van zijn) (Zeeuws)
  12. a bajoat gij (=dat is zeker) (Moes)
  13. a vaneigest da (=dat is heel zeker) (Moes)
  14. Aa oeëre sten oep aa gat zeiker (=Jij hoort slecht zeker) (Winksels)
  15. aggudèmarwet (=als je dat maar zeker weet) (Brakels (gld))
  16. al ze leven (=vast en zeker) (Hulsters (NL))
  17. allee dich, gank aoën ! (=dat is toch niet waar, zeker !) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. allei jong (=t'is niet waar zeker) (Moes)
  19. altzeker (=zeker en vast) (Klings)
  20. as ge dè mè wet! (=zeer zeker) (Budels)
  21. As get mau wét (=Wees daar maar zeker van) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  22. As hij ien de Maos springt, springde gij der zeker ok ien? (=naäpen leidt tot niks) (Genneps)
  23. as ich tat mér goed dos, dan kos ich dat ooch (=als ik dat goed aandurfde, dan kon ik dat zeker) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. as soeëvës de kwakkërs kwakë, geet ët raengërë (=als de kikkers 's avonds zitten te kwaken, gaat het zeker regenen) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. as te kraeë bijéénkoeëme en vieël lëwaeëd maokë, geet ët raengërë (=hoor je de kraaien veel lawaai maken, wees dan maar zeker dat het gaat regenen) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. asset mich vrigs, geetat geen verf pakke (=als het van mij afhangt, zal dat zeker niet doorgaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. aste dat mér wieës! (=wees daar maar zeker van!) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. aste stek stijf steet, ès ten aajl al vliege (=als een man een erectie krijgt verliest hij zeker zijn verstand) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. asten hond noë hinnestront reik, héttër ziëker wier één misbreik (=als de hond naar kippestront ruikt, heeft hij er zeker weer ééntje misbruikt) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. break mich de maul nie oeëpe (=als je me verplicht te antwoorden, ben ik nog niet zo zeker van de gevolgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. da besteet ! (='t is toch niet waar, zeker) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. da besteet (nie) ! (='t is niet waar, zeker !) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. da dinkste mér (=dat gaat zeker niet gebeuren) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. da is nog wijt van kaant (=dat is zeker nog niet gedaan) (Nieuwmoers)
  35. da kank toch zeker ok nie ruuken (=niet weten) (Zeeuws)
  36. da lapter heil ziëker on zen botte (=daar trekt die zich zeker niks van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. da's slim twievelachteg (=dat kan nog lang niet zeker) (Westerkwartiers)
  38. dae és blijve tekke!!! (=die is zeker goed op zijn hoofd gevallen) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. dae hèt ter vërlopig zën bekomste wol van (=hij heeft er voorlopig zeker genoeg van) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. dae stond aateraon én de raaj waaj ze hiëses voertgoefde (=hij stond zeker in de laatste rij toen ze verstand uitdeelden) (Bilzers)
  41. daor bende zeker mar mee den raauwe borstel overene gegaon? (=dat lijkt maar half gedaan te zijn) (Oudenbosch)
  42. daor staode van te kijke nee (=daar kijk je zeker wel van op?) (Oudenbosch)
  43. Daor wi-k of wezen (=Ik weet het niet zeker) (Giethoorns)
  44. das nog a hlad (=dat is zeker) (Zeeuws)
  45. das tich ook mér geroje ! (=dat zou ik zeker onthouden als je geen miserie wenst) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. Das toch nie waor zeker (=Echt (vraagteken)) (Roosendaals)
  47. Das toch nie woar, zeker (=Echt) (Baronies)
  48. das un dieng da zeker is (=dat in ieder geval) (Oudenbosch)
  49. das zeker ne vertegenwoordiger van de Blauw Hand (azijnfabriek) (=iemand die zeer stuurs kijkt) (Ransts)
  50. das zo vast as un uis (=dat is zeker zo) (Oudenbosch)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen