Spreekwoorden met `stil`

Zoek

10 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `stil`

  1. als je geschoren wordt, moet je stilzitten (=als er scherpe kritiek op je is (je wordt geschoren), kun je beter rustig wachten tot het voorbij is, in plaats van erop in te gaan)
  2. een stille in den lande zijn (=iemand die erg stil en ingetogen is of iemand die zich bijna nooit ergens mee bemoeit)
  3. het is hollen of stilstaan (=van het ene uiterste in het andere belanden)
  4. hollen of stilstaan (=van het ene uiterste in het andere vallen)
  5. met stille trom vertrekken (=vertrekken zonder iemand het te laten weten)
  6. mijn verstand staat er bij stil (=dat begrijp ik helemaal niet)
  7. stille waters/wateren hebben diepe gronden (=zij die weinig zeggen hebben vaak het onvoorspelbaarste karakter)
  8. stilstand is achteruitgang. (=stil blijven staan ​​leidt tot relatieve achteruitgang ten opzichte van anderen die vooruitgang boeken)
  9. vrouwenhanden en paardentanden staan nooit stil. (=een vrouw is altijd wel wat aan het doen)
  10. zo stil dat je een speld kunt horen vallen (=bijzonder stil)

20 betekenissen bevatten `stil`

  1. van God en alle mensen verlaten (=afgelegen; stil)
  2. laat je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet (=als je een ander geld geeft kun je dat beter stilhouden want anderen hoeven het niet te weten)
  3. zo stil dat je een speld kunt horen vallen (=bijzonder stil)
  4. met de nachtschuit vertrekken (=er erg stilletjes vandoor gaan)
  5. `m piepen (=er stilletjes vandoor gaan)
  6. er komt een dominee voorbij (=er valt een plotselinge stilte in een rumoerig gezelschap)
  7. het gras kunnen horen groeien (=erg verwaand zijn - ook gezegd als het ergens muisstil is)
  8. geen vin verroeren (=heel stil zonder beweging zijn)
  9. een stille in den lande zijn (=iemand die erg stil en ingetogen is of iemand die zich bijna nooit ergens mee bemoeit)
  10. iets met de mantel der liefde bedekken (=iets niet met anderen bespreken maar stilzwijgen en accepteren)
  11. iets in zijn schild voeren (=iets van plan zijn, een geheim hebben, stilzwijgend een plan uitvoeren)
  12. achter de gordijntjes smullen (=in stilte opeten)
  13. de kriebel in zijn gat hebben (=niet kunnen stilzitten)
  14. pal staan (=onbeweeglijk stilstaan / niet twijfelen aan de eigen mening)
  15. stilstand is achteruitgang. (=stil blijven staan ​​leidt tot relatieve achteruitgang ten opzichte van anderen die vooruitgang boeken)
  16. een muurbloempje zijn (=stil en teruggetrokken zijn)
  17. je kop houden (=stil zijn, niet praten)
  18. op kousenvoeten (=stilletjes, ongemerkt)
  19. onder een hoedje te vangen zijn (=zeer stil en gedwee zijn)
  20. de tanden op elkaar zetten (=zichzelf dwingen om stil te zijn of door te zetten.)

50 dialectgezegden bevatten `stil`

  1. 'n vrouwehand en 'ne paerdstand staon noeëts stil (=een vrouw is altijd bezig met een werkje) (Weerts)
  2. a kwamp op zan slasj'n af (=hij kwam stil aangeslopen (ook fig.) ) (Ninoofs)
  3. achter de pette kiekn (=stil gebed waarbij de pet voor de ogen ging) (Zeeuws)
  4. as de verkes te vraete höbbe zeen ze stil (=iedereen is stil tijdens ‘t eten) (Heitsers)
  5. As ge nou oe-en bèk nie houdt, dan sloa ik daluk al oe krulle uit oe hoar (=Moeder wil jengelend kind stil krijgen) (Bosch)
  6. attët kènd mér stil ès (=laat hem maar wat prutsen) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. bèste zik, de bès zoe stil (=ben je ziek anders ben je toch niet zo stil) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. brullende koei zèn zelden goei (=je bent beter af met een stil meisje) (Arendonks)
  9. Bön es sjtil (=Ben eens stil) (Limburgs)
  10. daaj hërre bebbel steet naut stil (=zij is praatziek) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. daaj hürre bebbel steet naut stil (=die is praatziek) (Bilzers)
  12. dae haet gein zittendje vot (=hij kan niet stil blijven zitten) (Heitsers)
  13. dat joenk ès zoe dreig as nën heiring (=dat kind is erg stil) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. de heirs de maajskës lope (=het is heel stil !) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. de kemérs geet aateraut; bergaof; slabak (=de handel valt stil) (Bilzers)
  16. De leze stou (=De klok staat stil) (Heist-op-den-Berg)
  17. de moemêtte zitte on zen K. (=niet stil kunnen zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. De tiid hâldt gjin skoft (=De tijd staat niet stil) (Fries)
  19. den pastre es doar, stille zijn (=de pastoor is daar, stil zijn) (Evergems)
  20. die lig daltit te krawietelen in 't bedden (=die kan niet stil liggen in bed) (Sint-Niklaas)
  21. die zennen bebbel sto oeak ni stil (=praatziek zijn) (Antwerps)
  22. doë bèste nog e staekske stil mèt (=daar zal je nog een tijdje moeten aan werken) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. Doodgaan isnie erreg, maar 't stil legge! (=van ouderdom doodgaan) (Rotterdams)
  24. een vrouwehaand en ne peerdetaand ston nooit stil (=altijd doorwerken) (Zunderts)
  25. ei kom daf op zèn zokken (=hij komt stil (ongemerkt) voorbij) (Sint-Niklaas)
  26. ei lig te wietelen (=hij ligt niet stil in bed) (Sint-Niklaas)
  27. er stullekes van onder muizen (=zich stil en ongemerkt verwijderen) (Sint-Niklaas)
  28. gae huurtj de peerikke inne grônd neeste (='t is erg stil) (Weerts)
  29. gee zittend gat ein (=niet lang op zelfde plaats of stil kunnen zitten) (Sint-Niklaas)
  30. hij ee mieren ein zijn gat (=hij kan niet stil zitten) (Wetters)
  31. Hol oen kop (=Hou je stil) (Hoogeveens)
  32. Houwdoe tòòt (=Ben eens stil) (`t-Heikes)
  33. ij ee miern in zijn gat (=hij kan niet stil zitten) (Kaprijks)
  34. ij kom altijd deur ut bovelicht binne (=hij komt altijd heel stil binnen) (Oudenbosch)
  35. Je mot je klep effetjes houwe (=Wees nou even stil) (Amsterdams)
  36. koes tich (=stil jij) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. Liefde doert langer mét stil te kalle en hel te liege (=Liefde komt méér uit het hoofd dan uit het hart) (Bilzers)
  38. mètte stil troem ter van onder gemaus (=geruisloos vertrokken) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. Moast dy de bek ticht hâlde jong (=stil nu, anders horen ze ons) (Fries)
  40. must dien vreet houwe, sik die in de sûderhaven dondere (=je moet je stil houden, zal ik je in de zuiderhaven gooien) (Harlingers)
  41. muuskestil (=helemaal stil) (Westerkwartiers)
  42. Oazek eu zegge: vuilbak of scheel uupe, tons willek eu uure (=Ik zou graag hebben dat je nu toch een tijdje stil bent.) (Gents)
  43. ol je klaps zyn mestdagen (=terwijl je babbelt ligt het werk stil) (Veurns)
  44. ou do koes (=stil zijn (tegen hond) ) (Sint-Niklaas)
  45. ouw allemaol oewe kwebbes / oew bakkus eve (=nu allemaal even stil) (Oudenbosch)
  46. skampavie speile (=Er stil onderuit muizen) (Walshoutems)
  47. stank stil (=sta stil) (Opglabbeeks)
  48. stank stil (=sta stil) (Veldens)
  49. stoët ès stil bijt wonder dattet laeve ès (=het leven is geen snelweg maar kleine wandelpaadjes) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. t ès mèr stil bau et nauts wêt (=overal is wel eens ruzie) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen