29 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hoog`
- als de nood het hoogste is, is de redding nabij (=in hoge nood komt er vaak plotseling een oplossing)
- de druiven hangen te hoog (=van iets dat men niet krijgen kan, zeggen dat men het niet wil)
- de lat hoog leggen (=moeilijk haalbare doelen stellen)
- er geen hoogte van kunnen krijgen (=iets maar niet kunnen begrijpen)
- geen hoogvlieger zijn (=weinig talent hebben)
- geen turf hoog zijn (=erg klein zijn, erg teleurgesteld zijn)
- geen zee te hoog (=niets is onmogelijk)
- heden in hoogheid verheven morgen onder de aarde (=vandaag nog heel belangrijk, maar morgen misschien al dood)
- het hart hoog dragen (=erg trots zijn)
- het hoogste lied zingen (=de baas zijn)
- het hoogste woord hebben (=baas zijn (of willen zijn))
- het is hem (hoog) in de bol geslagen. (=hij voelt zich ver boven anderen verheven)
- het zeil (hoog) in de top halen (=een grootse vertoning weggeven)
- hoog en droog (=veilig en wel)
- hoog opnemen (=zeer kwalijk nemen)
- hoog spel spelen (=gevaarlijk spel spelen, veel inzetten)
- hoog te paard zitten (=verwaand zijn, eigendunk hebben)
- hoog van de toren blazen (=het grote woord willen hebben / opscheppen)
- hoogmoed deed nooit iemand goed. (=arrogantie en overmoed zijn slechte eigenschappen)
- hoogmoed komt voor de val (=iemand die erg trots is of hoogmoedig, krijgt gauw de bijbehorende ellende)
- hoogtij vieren (=overvloedig aanwezig zijn)
- huizenhoog springen (=erg gelukkig zijn)
- iets hoog opnemen (=ergens zeer gekrenkt over zijn)
- niet hoog timmeren (=weinig verstand hebben)
- op de hoogte stellen (=informeren)
- op de hoogte zijn (=het weten)
- poolshoogte nemen (=zich vooraf informeren over de situatie)
- wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen)
- zijn hoogste lied zingen (=zeer vrolijk zijn)
23 betekenissen bevatten `hoog`
- mei koel en wak, veel koren in de zak. (=als het in mei nat en koud is wordt de opbrengst hoog)
- bij kris en kras volhouden (=bij hoog en bij laag volhouden)
- bij kris en kras zweren (=bij hoog en bij laag zweren)
- dat gaapt zo wijd als een oven (=dat is hoogst onwaarschijnlijk)
- dat is een brug te ver (=dat is te hoog gegrepen)
- dat is alleen voor pater en mater en niet voor het hele convent (=dat is voor jou te hoog gegrepen)
- die de minste tanden hebben, kauwen het meest (=de domste mensen voeren gewoonlijk het hoogste woord)
- in zijn kraag duiken (=de kraag hoog opzetten tegen de koude)
- peper in je achterwerk hebben (=een hoog tempo hebben)
- een hoge borst opzetten (=eigenwijs en hoogmoedig zijn)
- met de rug tegen de muur staan (=geen kant op kunnen, hooguit een laatste uitweg)
- de boventoon voeren (=het hoogste woord hebben)
- de eerste viool spelen (=het hoogste woord hebben en de baas spelen)
- de kroon spannen (=het hoogtepunt vormen)
- grote vissen scheuren het net (=hooggeplaatste personen worden niet zo gemakkelijk gestraft)
- hoe hoger het hart, hoe lager de ziel (uit het Fries) (=hoogmoed is het kenmerk van een dwaas)
- doorslaan als een blinde vink (=hoogst onlogisch redeneren)
- hoogmoed komt voor de val (=iemand die erg trots is of hoogmoedig, krijgt gauw de bijbehorende ellende)
- summa cum laude (=met de hoogste eer)
- weten waar Petrus de sleutel had (=op de hoogte zijn van wat niet iedereen weet)
- ex cathedra (=volgens uitspraak van het hoogste gezag (meestal de paus))
- haastige spoed is zelden goed (=zaken in te hoog tempo afwerken vergroot de kans op fouten)
- in de hanenbalken (=zeer hoog , op zolder)
50 dialectgezegden bevatten `hoog`
- 't hoog ien de kop hèbbe (=verwaand zijn) (Genneps)
- 't zeker hoog watter (=broek met te korte pijpen) (Liessents)
- ‘k ém er ginne goeien dunk van (=ik loop er niet hoog met op) (Meers)
- ‘t Waerdje hoeag tied óm heives te gaon. (=Het wordt hoog tijd om naar huis te gaan.) (Beegdens)
- ’t oeëg op émmen (=het hoog in zijn bol hebben) (Meers)
- as ich tich wor, zoo ich mér ë tauntsje leiger zingen (=in jouw plaats zou ik maar niet zo hoog van de toren blazen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Bijna bij de heere Jezus aan tafel zitten (=hoog in een flat wonen) (IJmuidens)
- d'iuëgte van ... (=even hoog als ...) (Kaprijks)
- D'r staot mer een dun zwaoidje gres op 't laand (=Het gras staat niet hoog) (Zwartebroeks)
- daaj ès ëmauch gevalle (=zij heeft het hoog in de bol) (Munsterbilzen - Minsters)
- daor kondoeweige altijd gelijk innut zweet gaon staon jakke (=daar moest je meteen vanaf het begin in een hoog tempo aan het werk) (Oudenbosch)
- das get gesjieëte! (=die heeft het hoog op!) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat zweert 'er bij hoog en bij leeg (=hij zweert het bij alle goden) (Westerkwartiers)
- de graute jan authangë (=hoog van de toren blazen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de meeuwen vlieguh iet hoog (=het wordt zwaar weer) (Katwijks)
- de petakke stoawn al skoewn ma ich móet ze nog húuge (=De aardappelen staan al hoog maar ik moet ze nog aanaarden, ophogen) (Walshoutems)
- De ruûf hangt deer hóóg (=Ze zijn daar arm, het is daar armoedig) (Texels)
- dea mèntj zich get (=hij heeft het hoog in de bol / denkt dat hij voornaam is) (Sint-joasters)
- Den hef droosjes an t gat (=Die heeft kapsones / hoog in de bol) (Twents)
- dich kins mich de buim in (=je kunt hoog en laag springen, maar dat doe ik niet) (Heitsers)
- die bloaz'n hoog van 'e toor'n (=die hebben een groot woord) (Westerkwartiers)
- die he't hoog in de kop (=ze is erg verwaand) (Maas en waals)
- Die heb ut hoog in de wapens (=Die is hooghartig) (Dordts)
- Hae haet väöl wèndj naeve zich (=Hij heeft het hoog in zijn bol) (Sittards)
- Hee dréégt 't hort wot hóóg (=Hij is erg trots) (Texels)
- Het huug in zi-jn ster hebbe (=Het hoog in zijn bol hebben) (Brees)
- Hi spronk zo hoog as de dom / Zo hoog as de dom springuh. (=torenhoog springen) (Utrechts)
- hij bezweert ons bij hoog en bij leeg (=hij verzekert ons van alle kanten) (Westerkwartiers)
- hij dragt 't haart hoog (=hij is eigenwijs) (Westerkwartiers)
- hij heeget hòòg in z'n neusgaote: hij prot van sebiet in plots van zommedeene (=hij denkt dat hij heel wat voorstelt) (Tilburgs)
- hij heeget hòòg in zun neusgaote (=hij denkt dat hij iets meer is dan een ander) (Tilburgs)
- Hije es oemhoog gevalle (=hij heeft het hoog in zijn bol) (Londerzeels)
- ich hem hoog water (=ik moet dringend plassen) (Diesters)
- jeet e groît gedacht van zezelvn (=hij loopt hoog op met zichzelf) (Kortemarks)
- jeet oîgup (=hij loopt hoog op met zichzelf) (Kortemarks)
- joen bwointjes nog niet te wjèke leg'n (=jouw verwachtingen niet te hoog instellen) (Wevelgems)
- lengs zën sjoen lope (=het hoog in zijn bol hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- mijen gidon van mijen velo stoat toage (=het stuur van fiets staat te hoog) (Evergems)
- mijn zoalle stoat ' tho' ge (=mijn zadel staat te hoog) (Evergems)
- mit meine besjeet zich ins eine (=het hoog in zijn bol hebben) (Nunûms)
- n'n kaole kakker (=iemand die het hoog in de bol heeft) (Roosendaals)
- ne grote wulle zijn op un klein dorp (=de dorpswaan zit hoog) (Oudenbosch)
- ne naote mee, gif botter énde wee (=als het nat is in mei, staat het gras hoog in de wei) (Bilzers)
- ne propere smeirlap (=iemand die de schijn hoog houdt) (Londerzeels)
- nen dikke nak (=iemand die het hoog in zijn bol heeft) (Munsterbilzen - Minsters)
- nen dikken nek (=iemand die zich hoog gedraagt) (Overmeers)
- Nie te veel noten op ou zaank ein (=Niet te hoog van den toren blazen.) (Bevers)
- nie van je neuze makn (=niet zo hoog van de toren blazen) (Zeeuws)
- noh maid het je het in je broeks skoit (=heb je het te hoog in je bol) (Westfries)
- schiet vier blis assie (=hoog van de toren) (Zeeuws)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen