Spreekwoorden met `pot`

Zoek

42 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `pot`

  1. alle dagen geen vetpot zijn (=er is armoede)
  2. bij moeders pappot (=thuis)
  3. bij moeders pappot blijven (=thuis blijven - enkel spreken over iets waar men iets over weet)
  4. de deksel van de pot aflichten. (=bekendmaken wat voorheen verborgen was)
  5. de hond in de pot vinden (=te laat zijn voor het eten (alles is op))
  6. de pot op kunnen (=in geen geval krijgen)
  7. de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet (=een ander aanwijzen als schuldige, terwijl die zelf hetzelfde gedaan heeft)
  8. de poten onder iemands stoel wegzagen (=iemands positie verzwakken)
  9. de vleespotten van Egypte (=een vroegere tijd van grote welvaart)
  10. een hoofd als een ijzeren pot. (=een heel goed geheugen hebben)
  11. een kat komt altijd weer op zijn poten terecht. (=uiteindelijk komt het toch weer in orde.)
  12. een oude boom moet je niet verpoten. (=ouderen houden niet van veranderingen)
  13. een potje bij hen kunnen breken (=veel getolereerd worden)
  14. een potje te vuur hebben staan (=iets onaangenaams te verwachten hebben)
  15. er de dood in de pot zijn (=niets te beleven zijn)
  16. er een potje van maken (=er een janboel van maken)
  17. ergens een potje kunnen breken (=ergens graag gezien zijn)
  18. ergens een potje te vuur hebben staan (=ergens noch wat zeer ongunstigs te verwachten hebben)
  19. eten wat de pot schaft. (=eten wat op tafel komt.)
  20. geen pot zo scheef of er past een deksel op (=voor iedereen is wel een levenspartner te vinden)
  21. het is één pot nat (=het is allemaal hetzelfde)
  22. het is er de dood in de pot. (=er is niemand.)
  23. iets in de doofpot stoppen (=ergens totaal niet meer over praten, verzwijgen)
  24. in de kleinste potjes zit de beste pommade/zalf (=gezegd van uitzonderlijk kleine personen)
  25. je kan beter naar de bakker dan naar de apotheker gaan. (=eten is gezond, de apotheker bezoek je als je ziek bent.)
  26. je kunt van mij de pot op (=je doet maar waar je zin in hebt)
  27. je tegoed doen aan de vleespotten (=onterecht mee profiteren)
  28. kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
  29. kleine potjes lopen gauw over. (=kleingeestige mensen zijn snel kwaad.)
  30. mee-eten uit de grote pot van Egypte (=meegenieten zonder vergoeding)
  31. niet kapot zijn van (=niet veel op hebben met)
  32. op de achterste benen/poten staan (=zeer verontwaardigd of boos zijn.)
  33. op hoge poten (=zeer boos, verontwaardigd)
  34. op ieder potje past wel een dekseltje (=voor iedereen bestaat er een geschikte levenspartner)
  35. op poten staan (=in een brief nergens omheen praten)
  36. strelende katjes halen het vlees uit de pot. (=kijk uit voor overdreven vleierij)
  37. terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
  38. uit de pot van Egypte eten (=nog thuis eten bij de ouders die voor je zorgen)
  39. vijf poten aan een kalf/schaap zoeken (=iets proberen te vinden dat er niet is)
  40. wie de pot breekt betaalt de scherven (=de veroorzaker van schade moet de situatie zelf rechtzetten.)
  41. zo dicht als een pot zijn (=goed kunnen zwijgen/geheimen bewaren)
  42. zo lang aardappels poten als je mest hebt (=met iets zo lang mogelijk doorgaan)

19 betekenissen bevatten `pot`

  1. alles kort en klein slaan (=de hele inboedel kapot slaan)
  2. een aangeklede aap (=een bespottelijk iemand)
  3. stukken maken (=een grote indruk maken , veel kapot maken)
  4. een huis met gouden balken (=een huis met hypotheek bezwaard)
  5. een huis met zilveren pannen. (=een huis waar een hoge hypotheek op rust)
  6. te koop lopen/staan (=er bespottelijk uitzien)
  7. je kan beter naar de bakker dan naar de apotheker gaan. (=eten is gezond, de apotheker bezoek je als je ziek bent.)
  8. het is naar de maan (=het is kapot)
  9. een verdieping op zijn huis zetten (=hypotheek nemen)
  10. iemand op de hak nemen (=iemand er tussen nemen (grap uithalen) of spottend over iemand praten)
  11. tot moes slaan (=iets helemaal kapot slaan)
  12. er de gek mee scheren (=iets of iemand bespotten)
  13. over de doden niets dan goeds (=men ziet kwaadspreken over overledenen als iets heel onbeleefd, er mag niet gespot worden met de dood)
  14. met gouden balken (=met een hypotheek (met lening))
  15. naar de Filistijnen (=reddeloos verloren / kapot)
  16. de gek met iemand steken (=spotten met iemand)
  17. zo dicht als een zeef. (=spottend gezegd van iets met veel zwakke plekken)
  18. een snijder heeft maar een darm. (=spotternij van boeren, die veel meer eten dan de kleermaker.)
  19. als het regent in mei, is april voorbij (=spreekwoord dat de spot drijft met spreekwoorden die open deuren intrappen)

50 dialectgezegden bevatten `pot`

  1. 'k verston der pot noch gat van (=ik begrijp er niets van) (Veurns)
  2. 't is aalmoal een pot nat (='t komt allemaal op hetzelfde neer) (Westerkwartiers)
  3. 't is zo laang as 't breed is (='t is allemaal één pot nat) (Westerkwartiers)
  4. ' t Kump aan éin deur oet (=Het is één pot nat) (Sittards)
  5. aete wot de pot sjaf (=niet kieskeurig zijn met eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. aunaave, neuffe de pot pisse (=partner bedriegen) (Willebroeks)
  7. Beeje helemaal van de pot gepleurt! (=Ben je nou helemaal bedonderd!!) (westlands)
  8. Belazerd, van de pot gerukt / gepleurd (=gek) (Haarlems)
  9. Ben je helemaal van de pot gerukt?! (=Daar komt niks van in!) (Rotterdams)
  10. Bende nou helemoal van de pot gerukt (=Iets wat echt niet kan) (Bosch)
  11. bloas mène zak op (=je kan me de pot op) (Wichels)
  12. Bloost em op (=de pot op) (tervurens)
  13. bu' j now helemaol van de pot geruk (=iets doen wat absoluut niet kan) (Achterhoeks)
  14. bun ie helemoall va'n pot af'e'rukt (=ben je mal) (Twents)
  15. Buut'n de pot piss'n (=Vreemdgaan) (Elspeet)
  16. d'as ene pot nat (=dat is allemaal hetzelfde) (Vels)
  17. d'r is gien pot zo scheef, of d'r paast wel 'n deksel op (=voor elk mens bestaat er een passende partner) (Westerkwartiers)
  18. da ze schaite lupt (=ze kan de pot op) (Dendermonds)
  19. daddes nen vuiln pot eedne (=een louche zaak / niet zuiver op de graat) (Waarschoots)
  20. das ene pot naot (=werkt onder hetzelfde hoedje) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. dat ze men kloete kisse (=ze kunnen de pot op) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. de bès toch henneg iëver de pot ont pisse (=overdrijf je nu niet wat?) (Bilzers)
  23. de hond ien 'e pot viend'n (=bij thuiskomst blijkt het eten op te zijn) (Westerkwartiers)
  24. de hoongk in de pot vingen (=ergens te laat voor komen) (Maasbrees)
  25. De kins mich e' hööpke sjeête! (=Je kan de pot op!) (Riemsts)
  26. de kons mich te pot op (=loop naar de bliksem) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. de kons mich te pot op (=loop aan....) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. de kons mich vierkantëg mën kl...kisse (=je kunt me de pot op !) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. de kons michte pot op (=Loop naar de pomp) (Bilzers)
  30. de kons ze mich kisse (=je kan de pot op) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. De pot in de mermer zetten (=Met buikloop op het toilet zitten) (Mechels (BE))
  32. de pot oep (=ik trek me niets meer van U aan) (Antwerps)
  33. de pot verwit de kéttel datter zwat ziet (=wat je zegt ben je zelf) (Bilzers)
  34. de pot verwitte kéttel datter zwat és (=mijn man is mij niet trouw want onze kinderen gelijken niet op hem) (Bilzers)
  35. de'n ond is over taofel (=de hond in de pot vinden) (Graauws)
  36. den duvel in got uit ieënn pot schiwderen (=iemand die met alle winden meedraait) (Kaprijks)
  37. dès iedem dietoo van ut zèllefde (=dat is èèn pot nat) (Tilburgs)
  38. deur de noene vollen, den oend in de pot viengen (=het middageten missen) (Veurns)
  39. dich kins mich de pot (pokkel) op (=dat gebeurt niet (afwijzing)) (Berg en Terblijts)
  40. dich kins mich de pot op ! (=ga weg !) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. die eet neefste de pot gepist (=hij heeft vreemd geweest) (Waaslands)
  42. Die is van de pot gerukt, Die spoort niet, wat een mogool, wat een aechteleke , (=Die is niet goed snik, niet goed wijs, van lotje getikt) (Utrechts)
  43. dn ienen henees bie dezalve denaaren bie de pot (=beter worden) (Zeeuws)
  44. Doe kèns mich de poekel aafroetsje (=Je kunt de pot op) (Hulsbergs)
  45. doe kens mich de poekel roetse (=je kunt de pot op) (Reuvers)
  46. Doe kèns mich de pot op (=Je kunt me wat) (Gelaens (Geleens))
  47. doe kins mich de baut hachele, de kins mich de poekel roetsje (=je kunt mij de pot op) (Roermonds)
  48. doe kins mich get (=je kunt me de pot op) (Roermonds)
  49. dou kest mie de haan naaie! (=je kunt me de pot op!) (Leewarders)
  50. Dow kens mich de poekel roetse (=Je kunt de pot op) (Tegels)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen