32 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `weer`
- alle tij heeft zijn weertij (=alles heeft een keerzijde)
- alle vloed heeft zijn weerloop. (=soms zit het mee en soms zit het tegen)
- alle winden hebben hun weerwinden. (=soms zit het mee, soms zit het tegen)
- avondrood, mooi weer aan boord (=na een rode avondlucht volgt mooi weer)
- de vis is de boet niet weerd (=het sop is de kool niet waard)
- door de achterdeur weer binnenkomen (=onverwacht terugkomen op een afgeronde situatie)
- een goede haan kraait nog wel eens weer. (=een goede leider waarschuwt meer dan eens)
- een kat komt altijd weer op zijn poten terecht. (=uiteindelijk komt het toch weer in orde.)
- een paard dat eens op hol is geslagen, kan dat snel weer doen. (=een eens gemaakte fout, begaat men makkelijk weer)
- het ene oor in en het andere weer uit. (=wel horen maar niet luisteren)
- het ene oor in, het andere weer uit (=het wel horen en meteen weer vergeten)
- het heen en weer krijgen (=diarree krijgen - vooral gezegd van iets dat helemaal niet bevalt)
- het is weer aan (=ze hebben weer verkering)
- het onweer is niet van de lucht (=iets dat steeds blijft doorgaan of iemand die telkens weer kwaad tekeer gaat)
- hondenweer (=zeer slecht weer)
- in het geweer (=onder de wapens / aan het werk)
- je weerga niet hebben (=ongeëvenaard zijn)
- je woorden worden weer thuisgebracht. (=als je iets negatiefs zegt kan dat leiden tot negatieve gevolgen voor jezelf)
- meeuwen op het land, onweer aan het strand. (=als meeuwen het binnenland intrekken omdat er slecht weer op zee is)
- mooi weer spelen (=genieten (meestal van andermans goed) / mooier voordoen dan het is)
- morgen komt er weer een dag (=niet zo haastig, morgen kan het ook nog)
- schrijf het maar op je buik (dan kan je het met je hemd weer uitvegen) (=vergeet het maar)
- vroeg in de weer zijn (=vroeg aan het werk zijn)
- wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)
- weer boven water komen (=weer tevoorschijn komen)
- weer in het zadel helpen (=helpen om weer door te kunnen gaan)
- weer of geen weer (=hoe het weer ook is, het gaat door)
- weer op de been zijn (=niet langer ziek zijn)
- wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd (=je moet waardering hebben voor het geringe)
- wie zijn pap gemorst heeft kan niet alles weer oprapen (=schade kan nooit geheel worden goedgemaakt)
- zo komt het kalfje weer bij zijn moer (=zo komt wat verloren was weer in orde)
- zo ziet men weer hoe een dubbeltje rollen kan (=zo zie je maar hoe het kan gaan)
63 betekenissen bevatten `weer`
- aan het lijntje hebben/houden (=aan de praat houden / beloven, maar steeds weer uitstellen)
- aan de lopende band (=aan één stuk door; steeds maar weer)
- alles malletje naar malletje doen/maken (=alles steeds weer op precies dezelfde manier doen)
- hoop doet leven (=als je kan hopen op betere tijden, dan krijg je toch weer levenslust / zo lang je nog hoop hebt zijn er ook nog mogelijkheden)
- als de kan vol is, loopt zij over. (=als je te veel drinkt komt het er weer uit)
- meeuwen op het land, onweer aan het strand. (=als meeuwen het binnenland intrekken omdat er slecht weer op zee is)
- wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)
- semper idem (=altijd weer hetzelfde)
- strijk en zet (=altijd weer opnieuw)
- april doet wat hij wil (=april geeft onvoorspelbaar weer)
- terug naar af (=begin maar weer opnieuw)
- dat is een bal voor open doel (=dat is een opmerking waar een zeer voor de hand liggend weerwoord op gegeven kan worden)
- dat is Beulemans Frans (=dat is slecht Frans spreken. In België zeggen de Vlamingen dat over Waals. Walloniërs op hun beurt vinden Vlaams weer slecht Nederlands)
- een paard dat eens op hol is geslagen, kan dat snel weer doen. (=een eens gemaakte fout, begaat men makkelijk weer)
- het ene woord brengt het andere voort. (=een negatieve opmerking kan leiden tot negatieve woorden over en weer)
- op oud ijs vriest het licht (=een oude kwaal komt gemakkelijk weer boven)
- voor ogen (=er steeds weer aan denken)
- geld verzoet de arbeid (=geld dat je krijgt maakt het harde vervelende werk weer goed)
- het geluk vliegt; wie het vangt die heeft het. (=geluk kan zo maar komen en zo weer gaan)
- men heeft het geluk zo vast als een handvol vliegen. (=geluk komt onverwachts en kan zo weer gaan)
- van hot naar haar (=heen en weer)
- weer in het zadel helpen (=helpen om weer door te kunnen gaan)
- de rode draad (in een verhaal of betoog) (=het centrale thema, hetgeen waar steeds weer op wordt teruggegrepen)
- onze lieve heer is aan het kegelen (=het onweert)
- het ene oor in, het andere weer uit (=het wel horen en meteen weer vergeten)
- weer of geen weer (=hoe het weer ook is, het gaat door)
- het kruis nageven (=hopen dat hij vooral nooit meer weerkomt)
- iemand van het kastje naar de muur sturen (=iemand voor niets heen en weer laten lopen)
- het onweer is niet van de lucht (=iets dat steeds blijft doorgaan of iemand die telkens weer kwaad tekeer gaat)
- maart roert zijn staart (=in maart kan het nog stormachtig weer zijn)
- een kat komt altijd op z`n pootjes terecht (=ingewikkelde en vervelende dingen kunnen vanzelf weer voor elkaar komen)
- Jantje lacht en Jantje huilt (=kind dat vaak huilt maar direct ook weer lacht)
- de wereld wil bedrogen zijn. (=mensen trappen steeds weer in hetzelfde praatje)
- avondrood, mooi weer aan boord (=na een rode avondlucht volgt mooi weer)
- geen zitvlees hebben (=ongedurig zijn - steeds weer opstaan en rondlopen)
- lopen als een muis in een meelton (=onrustig heen en weer lopen)
- lopen als een kip die haar ei niet kwijt kan (=onrustig heen en weer lopen)
- om de haverklap (=op alle mogelijke momenten, steeds weer opnieuw)
- tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren (=praktische belemmeringen weerhouden ons van het realiseren van onze plannen.)
- de deur platlopen (=steeds weer bezoeken)
- altijd het oude liedje (=steeds weer hetzelfde)
- altijd hetzelfde deuntje zingen (=steeds weer hetzelfde herhalen)
- op hetzelfde aambeeld hameren/slaan (=steeds weer op hetzelfde onderwerp terugkomen)
- van de hak op de tak springen (=steeds weer van onderwerp wisselen en geen duidelijke rode draad in een verhaal hebben)
- een kat komt altijd weer op zijn poten terecht. (=uiteindelijk komt het toch weer in orde.)
- zo gewonnen, zo geronnen (=wat je makkelijk hebt gewonnen, kun je ook makkelijk weer kwijt raken)
- gedane zaken hebben geen keer (=wat voorbij is, keert niet meer weer)
- weer boven water komen (=weer tevoorschijn komen)
- als een lam ter slachtbank geleid worden (=weerloos zijn)
- de kont tegen de krib gooien (=weerspannig zijn)
50 dialectgezegden bevatten `weer`
- `je mot zeker weer iets van me hè / wat mojje nu weer van me? ) *ironisch bedoeld als iemand een beetje slijmt (vaak kinderen die dat doen richting een moeder) (=`je wilt zeker weer iets van mij ` (ironisch als iemand slijmt)) (Utrechts)
- 'dèè op het wèèr lèt èn op aaner mans hin wijver, dèè doehgt nie' (=die op het weer let en op andermans vrouwen, deugd niet) (Genker)
- 'et giet weer niet deur (=Het gaat weer niet door) (Hoogeveens)
- 'k zal m'n gat maar weer onger min erreme neme (=ik zal maar weer eens aan het werk gaan) (Wierings)
- 'k zal mij wel weer opovver'n (=ik zal wel weer de minste wezen) (Westerkwartiers)
- 'k zit weer mètte wubbers (=ik ben weer heel zenuwachtig) (Sint-Niklaas)
- 'n goeie boer let zien hond d'r met dit weer niet eens uut (=buiten is het noodweer :) (Westerkwartiers)
- 'n kat komt altied op zien poodjes terecht (=het komt uiteindelijk toch weer goed) (Westerkwartiers)
- 'n kat komt altied weer op zien pootjes terechte (=het komt best wel weer voor elkaar hoor) (Westerkwartiers)
- 'R zit weer 'n oar in de beutr' (=Er is weeral ruzie in het gezin) (Harelbeeks)
- 't blieftj zeumere (=het blijft miezerig weer) (Weerts)
- 't ès flok weer (=het weer is veranderlijk, niet droog) (Meers)
- 't ging 't ene oor ien en 't aaner weer uut (=ze hoorde het best wel, maar vergat het meteen) (Westerkwartiers)
- 't hink'nd peerd komt achteraan (=na goede dagen komen weer slechte) (Westerkwartiers)
- 't is alweer 'n heule Piet (=hij is al weer een heel stuk opgeknapt) (Westerkwartiers)
- 't Is bai jou nèt weduwnaarspain. (=Jij knapt altijd snel weer op wanneer je eens ziek bent.) (Zaans)
- 'T is boamers weer (=Het is echt slecht weer vandaag) (Oostmals)
- 't is doa weer herrewerre (=het zit er daar bovenarms op) (Denderleeuws)
- 't is doef (=het is beklemmend weer) (Sint-Niklaas)
- 't is etwod die gapt en nie e biet (='t is weer niets waard) (Veurns)
- 't is gien weer om de hond noar buut'n te joag'n (=buiten is het slecht weer) (Westerkwartiers)
- 't Is goed weer um een arfenis te deile (=Het is somber, regenachtig weer) (Nijkerks)
- 't is ja gien weer geliek (=het is bijzonder slecht weer) (Westerkwartiers)
- 't Is kerremus in dur hel/ De Engeltjies piese weer naar beneê (=Als het regent terwijl de zon schijnt) (Utrechts)
- 't is laf weer (=het is zwoel weer) (Sint-Niklaas)
- 't is weer 'n loadertje word'n (=het is weer laat geworden) (Westerkwartiers)
- 't Is weer hoogwater in de polder. (=Hoge nood (kleine boodschap)!) (Zaans)
- 't is weer om 'n aarvenis te verdeel'n (=het is weer om binnen te blijven) (Westerkwartiers)
- 't Is wèr van da (=Het is weer al hetzelfde) (Antwerps)
- 't kan weere 'n tuitje vooërt; 't e weere vooër 'n endeke goed (='t is weer voor een tijdje schoon (poetsbeurt) ) (Waregems)
- 't kiekt stoppig (=onweerachtig zwoel weer) (Poperings)
- 't mis mooi weer om 'n aarfenis te verdeel'n (=als het buiten somber weer is :) (Westerkwartiers)
- 't most weer us oorlog worre (=reactie op de vermeende verwendheid van de huidige generatie) (Westfries)
- 't verloor'n schoap is weer trechte (=wanneer men iets teruggevonden heeft) (Westerkwartiers)
- 't waer geit aaf (=het weer verandert) (Steins)
- 't waerm watter weer uitvinn'n (=het wiel opnieuw uitvinden) (Wichels)
- 't Was un rib uit mu lijf. / Ik het um weer flink uit m'n broek laten hange / (=Het heeft mij veel geld gekost...) (Utrechts)
- 't was weer 't olle liedje (=alweer dezelfde problemen) (Westerkwartiers)
- 't was weer 't zulfde liedje (=het was weer het oude verhaal) (Westerkwartiers)
- 't was wei lageir (komt v.h. Franse la guerre) (=er was weer ruzie) (winksels)
- 't weer zit erin (=als iets beschimmeld is) (Westfries)
- 't wèr van da, zene (=het was weer zo) (Antwerps)
- 't were slot omme (=het weer verandert) (Veurns)
- 't zal nog gô verschoûnderen (=dat wordt nu nog erger; wat krijgen wij nu weer) (Sint-Niklaas)
- 'tis moar nen bruinen (=Als de zon zich niet laat zien en het weer overtrokken en regenachtig is) (Lokers)
- ‘t zit er em bovenoarms op (=het is weer ruzie) (Kaprijks)
- ' t ès wir staoking (=er wordt weer gestaakt) (Bilzers)
- ' t is aalmoal weer aan kaant (=het is allemaal weer opgeruimd) (Westerkwartiers)
- ' t is wir botter toe dun bojum (=het gaat weer goed tussen hen :) (Astens)
- ' t mot eerst warre wil ' t reeje (=Het moet eerst een rommel zijn wil het weer netjes worden) (Alblasserdams)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen