Spreekwoorden met `je`

Zoek


838 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `je`

  1. een kringetje drinken. (=een borreltje drinken.)
  2. een kronkel in je hersens hebben (=vreemde gedachtes hebben)
  3. een kruimeltje is ook brood (=wees gelukkig met wat je hebt)
  4. een kruisje is genoeg voor een boterham uit het vuistje (=voor een gewone broodmaaltijd moet niet te veel gebeden worden)
  5. een leugentje om bestwil (=een leugen met een goede bedoeling)
  6. een leventje als een luis op een zeer hoofd (=een heerlijk leventje)
  7. een lichtje opgaan bij iemand (=iets wordt duidelijk en helder)
  8. een liedje van verlangen (=iets nog even proberen uit te stellen)
  9. een liedje van verlangen zingen (=op allerlei manieren een wens uitspreken)
  10. een lijntje trekken (=cocaïne snuiven)
  11. een lintje krijgen (=geridderd worden - een compliment krijgen)
  12. een loodje in het zakje doen (=een kleine bijdrage leveren)
  13. een loopje met iemand nemen (=zich weinig van iemand aantrekken (die de leiding heeft))
  14. een luchtje happen (=even buiten gaan wandelen)
  15. een luchtje scheppen (=even buiten gaan wandelen)
  16. een lulletje rozenwater (=een weinig dynamisch persoon)
  17. een meid en een aardappel kies je zelf (=een vrouw kun je niet door iemand anders laten uitkiezen)
  18. een muurbloempje zijn (=stil en teruggetrokken zijn)
  19. een ondergeschoven kindje zijn (=iets of iemand is miskend. Zie bedstede voor de letterlijke betekenis)
  20. een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
  21. een onzevader bidden in alle kapelletjes (=in alle cafés langsgaan)
  22. een oogje dichtdrukken/toeknijpen/luiken (=niet optreden tegen iets wat eigenlijk niet mag. Iets gedogen)
  23. een oogje in het zeil houden (=alert zijn)
  24. een oogje op iemand hebben (=tedere, mogelijk verliefde, gevoelens voor iemand koesteren)
  25. een oortje gespaard is een oortje gewonnen. (=alle beetjes helpen als je spaart.)
  26. een oortje in vieren zouden bijten (=erg gierig zijn)
  27. een oude bok lust nog wel een jong/groen blaadje (=een oude man is nog wel seksueel geïnteresseerd in een jong meisje)
  28. een oude boom moet je niet verpoten. (=ouderen houden niet van veranderingen)
  29. een paard dat stormt en een meisje dat wil trouwen zijn niet tegen te houwen. (=niet tot iets anders te bewegen)
  30. een pakje wordt een zakje. (=als je een probleem niet aanpakt kan het zich uitbreiden en erger worden.)
  31. een pannetje lusten (=een borrel lusten)
  32. een papieren zoldertje (=een dunne ijskorst)
  33. een Pietje precies (=iemand die de dingen altijd heel precies wil doen)
  34. een plaat voor je hoofd hebben (=kortzichtig zijn, niet open staan voor de omgeving)
  35. een potje bij hen kunnen breken (=veel getolereerd worden)
  36. een potje te vuur hebben staan (=iets onaangenaams te verwachten hebben)
  37. een proefballonnetje oplaten (=door het doen van een uitspraak de mening van anderen peilen)
  38. een slaapmutsje nemen (=een borreltje nemen voor het slapen gaan)
  39. een slap jantje zijn (=een sukkel zijn)
  40. een speldje bij iets steken (=een onderwerp niet verder uitdiepen, van gespreksonderwerp veranderen)
  41. een stadspraatje duurt maar drie dagen. (=mensen vergeten snel)
  42. een stofje aan een weegschaal zijn (=iets erg onbelangrijks zijn)
  43. een straatje zonder eind (=een eindeloos proces, iets wat nooit ophoudt)
  44. een streepje voor hebben (=meer mogen dan een ander, minder gauw straf krijgen)
  45. een stuk in je kraag drinken (=dronken worden)
  46. een tafeltje welbereid. (=een plek met veel en goed eten)
  47. een tandje bijzetten (=extra inspanning leveren. (de gashendel een tand verschuiven))
  48. een tipje van de sluier oplichten (=een klein stukje van het onbekende onthullen)
  49. een toontje lager zingen (=minder opscheppen, minder grote mond hebben)
  50. een tukje doen (=een kort middagslaapje)

585 betekenissen bevatten `je`

  1. een uiltje knappen (=een dutje doen (zogenaamd een vlinder vangen))
  2. je mag wel ergens anders honger krijgen, als je thuis maar komt eten. (=een getrouwde man mag wel met knappe meisjes flirten, daar moet het bij blijven.)
  3. een glazen boterham. (=een glas jenever of bier)
  4. een goede buur is beter dan een verre vriend (=een goede buur kan je beter helpen dan een verre vriend)
  5. een leventje als een luis op een zeer hoofd (=een heerlijk leventje)
  6. een veeg uit de pan krijgen (=een klap incasseren / op zijn donder krijgen / een standje krijgen)
  7. een bitter beetje (=een klein beetje)
  8. wie zijn naasten te schande maakt, onteert zichzelf (=een klein foutje, kan een groot geheel te schande maken)
  9. een tipje van de sluier oplichten (=een klein stukje van het onbekende onthullen)
  10. een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
  11. een duit in het zakje doen (=een kleine bijdrage leveren. (Historisch: de kleinst mogelijke gave in het collectezakje van de kerk).)
  12. het varkentje wassen (=een klusje wel even doen)
  13. een tukje doen (=een kort middagslaapje)
  14. advocaat van de duivel spelen (=een mening geven waar je het zelf niet mee eens bent, maar die je geeft om reacties uit te lokken)
  15. altijd brood eten verdriet ook. (=een mens wil ook eens een verzetje.)
  16. de nacht is een goede raadsman. (=een nachtje slapen is goed bij het nemen van beslissingen)
  17. van praat komt praat (=een nieuwtje wordt snel verder verteld)
  18. aan de zwabber zijn (=een onbezorgd leventje leiden)
  19. de kool en de geit sparen (=een oplossing vinden waar beide partijen tevreden mee kunnen zijn)
  20. een oude bok lust nog wel een jong/groen blaadje (=een oude man is nog wel seksueel geïnteresseerd in een jong meisje)
  21. brave hendrik (=een persoon die op overdreven wijze de regeltjes volgt)
  22. een rots in de branding (=een persoon waarop je kunt vertrouwen en die je steunt.)
  23. de aardappelen afgieten (=een plasje doen door heren)
  24. iets in je vaandel schrijven. (=een principe waar je je per se aan vast wilt houden)
  25. een aap op de schouder hebben (=een probleem hebben waar je niet vanaf komt.)
  26. iemand op zijn vestje spuwen (=een standje geven en ongenoegen over iemand uiten)
  27. iemand op de vingers tikken (=een standje geven, berispen)
  28. een bokking krijgen (=een standje krijgen)
  29. het op je boterham krijgen (=een stevig standje incasseren)
  30. een meid en een aardappel kies je zelf (=een vrouw kun je niet door iemand anders laten uitkiezen)
  31. Poolse landdag (=een wilde, ongeregelde bijeenkomst)
  32. ergens geen kwaad kunnen doen. (=een zeer positieve reputatie hebben ongeacht wat je doet)
  33. elkaar de bal toespelen (=elkaar voordeeltjes bezorgen)
  34. de vijl erover laten gaan (=er de scherpe kantjes van afhalen)
  35. er een slaatje uit slaan (=er een voordeeltje uit halen)
  36. met de nachtschuit vertrekken (=er erg stilletjes vandoor gaan)
  37. goed je mondje kunnen roeren (=er goed voor zorgen dat je mening wordt gehoord)
  38. er is altijd wel ergens een vogel die zingt (=er is altijd wel een lichtpuntje als je maar goed je oren en ogen open zet)
  39. geen dag zonder zorgen (=er is altijd wel iets om je zorgen over te maken.)
  40. geen erger venijn dan kwade tongen. (=er is niets zo erg als dat men kwaad van je spreekt.)
  41. `m piepen (=er stilletjes vandoor gaan)
  42. daar zitten nogal wat haken en ogen aan (=er zijn meer problemen dan je op het eerste gezicht zou denken)
  43. alle wegen leiden naar Rome (=er zijn veel manieren om je doel te bereiken / de uitkomst is altijd hetzelfde)
  44. de nacht brengt raad. (=ergens een nachtje over slapen leidt tot betere beslissingen of oplossingen)
  45. schitteren door afwezigheid (=ergens niet aanwezig zijn, terwijl je komst wel verwacht werd)
  46. de draak met iets steken (=ergens niets van geloven en er grapjes over maken)
  47. acte de présence geven (=ervoor zorgen dat je ergens aanwezig bent)
  48. je kan beter naar de bakker dan naar de apotheker gaan. (=eten is gezond, de apotheker bezoek je als je ziek bent.)
  49. de bocht achter/onder de arm houden (=extra voorzichtig zijn, iets nog niet garanderen. (een bocht houden in het touw dat je laat vieren))
  50. korte rekeningen maken lange vriendschappen. (=financiële geschillen moet je direct oplossen)

50 dialectgezegden bevatten `je`

  1. a patatte kommen oit (=je hebt een gat in je sok) (Opwijks)
  2. a ploade blijf steekn (=je valt in herhaling) (Kaprijks)
  3. a s den bliksem aa koamer prauper moake (=maak dat je kamer proper is) (Leefdaals)
  4. a sjik afbijten (=u tegen je zin zwijgen) (Erps)
  5. a sloade mae duuëd (=al sla je me dood) (Wichels)
  6. a spriet staut open (=je broek/gulp staat open) (Meers)
  7. a tieënn oojtkooësken (=je best doen) (Ninoofs)
  8. a trevvoere deun (=je best doen) (Dilbeeks)
  9. A va skipenaus gebaurn (=je van domme laten, doen alsof je het niet begrijpt) (Liedekerks)
  10. a vallieze moakn (=je koffer pakken) (Kaprijks)
  11. a van pijkes geboarn (=je van niets gebaren) (Kaprijks)
  12. a voin’ajd uit (=je broek staat open) (Kaprijks)
  13. a volanté (=zoveel als je wil) (Brugs)
  14. a wièërn / wièërd'a (=je best doen / doe je best) (Kaprijks)
  15. a wiltj a uituër'n (=hij wil je de pieren uit de neus halen) (Meers)
  16. a-ge oewèège nie kietelt, hè de nôot niks (=wanneer je jezelf niet verwent, heb je nooit iets) (Tilburgs)
  17. a-ge-r nie meej schreuwe most, dan most te-r meej laage (=als je er niet mee huilen moest, dan moest je er mee lachen) (Tilburgs)
  18. A-j ' s avens vissen willen, mu-j ' s mannens de netten dreugen (=Tijdig je regelingen treffen) (Nunspeets)
  19. A-j oolder wördt, wo'j wa wiezer mer nich altied klooker. A'j oolder wördt, wo' j wa wiezer mer nie altied verstaandiger. (=Als je ouder wordt wordt je wel wijzer maar niet altijd verstandiger) (Twents)
  20. á.chterum ist kèrrmis (=je komt maar achterom) (Genneps)
  21. A'j dat maor weet! (=Als je dat maar weet!) (Hoogeveens)
  22. a'j doot wa'j könt wat zeur iej dan nog (=je kunt niet meer doen dan je best, dus wat maak je je druk) (Twents)
  23. A'j dr bunt, mojje dr ok wean (=Als je er bent, moet je er ook wezen.) (Twents)
  24. A'j ergens bint (=Als je ergens bent) (Hoogeveens)
  25. A'j gin kop hebt, kö'j nich oet 't raam kiek'n (=Als je geen kop hebt, kun je niet uit het raam kijken) (Twents)
  26. A'j neet oppast, houw / bater ik d'r ow ene veur de plate veur! (=Als je niet oppast, krijg je klappen!) (Aaltens)
  27. A'j neet oppast, houw ik ow de hassens in! (=As je niet oppast, sla ik je schedel in!) (Aaltens)
  28. A'j nen döl noar t maark steurt, hebt de koopleu wil (=Als je een sufferd naar de markt stuurt, hebben de kooplui plezier) (Twents)
  29. A'j om t geald trouwd bint, he'j ne koo in n stal en n vearkn in berre! (=Als je om het geld bent getrouwd heb je een koe in de stal en een varken in bed.) (Twents)
  30. a'j ow van 't domme hold hoe'j ow ok niks te verantwoordn. (=als je niet te veel zegt / doet kan men je ook niet beschuldigen) (Vechtdals)
  31. a'j plat könt praoten, mo'j ‘t neet laoten (=als je nedersaksisch kan praten moet je het niet laten) (Achterhoeks)
  32. A'j plat könt proat'n, mu-j 't niej loat'n (=als je plat kan praten moet je het niet laten) (Sallands)
  33. A'j plat könt proat'n, mu-j 't niej loat'n (=waar je dialect kunt praten, daar moet je het ook doen.) (Vechtdals)
  34. A'j t earste knoopsgat mist, krie'j t buis nich too (=Als je in het begin een fout maakt, komt het niet meer goed) (Twents)
  35. A'j Twents könt proat'n, mu'j 't um mie nich loat'n. A'j Plat kuiern könt, mö'j ’t nie loatn! (=Als je Twents kan praten moet je het om mij niet laten.) (Twents)
  36. à'k oe dan zà'k oe (=als ik je te pakken krijg dan zal ik je) (Betuws)
  37. a't een (h) oend gewist, je beeët: gezegd als iemand iets niet opmerkt of niet vinden kan wat vlak in zijn nabijheid staat of ligt (=had het een hond geweest, hij beet) (Klemskerks)
  38. A’j mekaar geliek geft, bu’j rap oet e kuierd (=Als je niet in discussie gaat, ben je snel uitgepraat) (Twents)
  39. a' j ' n kearl nödig hebt is heej d' r ook nooit (=heb je hem een keer nodig, is hij er weer niet) (Twents)
  40. a' j neet naor buutn gaot, kom ie ok nargens (=Als je niet naar buiten gaat, kom je ook nergens) (Achterhoeks)
  41. A' j niks zegt, völt' t ok niet op da' j dom bunt. (=Als je niks zegt, valt het ook niet op dat je dom bent) (Achterhoeks)
  42. aa bèk hëbbe staajf hoëre (=oude mensen kun je niet van hun oude gewoonten afhouden) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. aa devoeëre doen (=je plicht doen) (Herentals)
  44. aa devoeëre doen (=je best doen) (Winksels)
  45. aa devoeëre doen (komt van het Franse devoir)anse (=je best doen op school) (Winksels)
  46. aa plaffeteure valle toeu (=je ziet er moe uit) (Overijses)
  47. aa tieëne oaëtkoisse (=je uiterste best doen) (Winksels)
  48. aaah (aoch) zieltjie ./ zieltjuh.. (=ach wat ben je toch zielig.... (spottend)) (Utrechts)
  49. aachterum is 't kermis (=je kunt gerust achterom komen) (Boakels)
  50. aad en vaul, zaag te boer, en hae stoek ze wijf èn de vaulbak (=alle middelen zijn goed als het je goed uitkomt) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen