schieten

werkw.
Uitspraak:  [ˈsxitə(n)]
Afbreekpatroon:  schie·ten
Vervoegingen:  schoot (verl.tijd ) Toon alle vervoegingen

1) een vuurwapen of boog gebruiken
Voorbeelden:  `doodschieten`,
`schieten op alles wat beweegt`
om op te schieten  (erg lelijk) `De moeder van de bruid droeg een jurk om op te schieten.`
iemand wel kunnen schieten  (een grote hekel aan iemand hebben)

2) (een bal) werpen, slaan of schoppen sport
Voorbeeld:  `direct op het doel schieten`

3) snel bewegen
Voorbeeld:  `plotseling de weg over schieten`
iemand laten schieten  (iemand (uit je leven) laten verdwijnen, zonder moeite te doen hem of haar tegen te houden)
Het schoot me net op tijd te binnen.  (ik dacht er juist op tijd aan)
te hulp schieten  (haasten om iemand te assisteren) Synoniem: te hulp snellen


Synoniemen
afschieten   afvuren   bloeien   gaan   knallen   opschrikken   opwellen   raken   rennen   schoten lossen   slaan   trappen   vuren   

Spreekwoorden en zegswijzen
• voor zijn raap schieten (=voor het hoofd schieten)
• uit zijn slof schieten (=kwaad uitvallen, boos worden)
• uit de heup schieten (=een discussie ingaan met een ongenuanceerde argumentatie)
• te binnen schieten (=er plots aan denken)
• op de pianist schieten (=de onschuldige (de brenger van het nieuws) straffen)
Toon alle 18 spreekwoorden die schieten bevatten

11 definities op Encyclo
  • Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 verschuiven, verschokken bij 't draaien des molen ('t wordt van den pestel gezeid, wanneer hij niet wel vast en zit in assekop). - De pestel schiet, we zullen den meulenmaker moeten doen komen.
  • Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 d' hop schiet vol vuil: er komt veel onkruid tusschen de hop.
  • 'Schieten' is het afvuren van een projectiel met behulp van een vuurwapen of ander hiervoor gemaakt hulpmiddel zoals een (kruis)boog. De manier van schieten is sterk afhankelijk van het type wapen dat men gebruikt en de omstandigheden waaronder dit wapen gebruikt wordt.
  • •een projectiel afvuren met een wapen. • [sport] de bal een trap geven (bv in het voetbal) of een slag geven (bv met een hockeystick). •zich snel voortbewegen.
  • kogels afvuren vb: de soldaat schoot op de vijand ik kan hem wel schieten [ik heb een hekel aan hem]
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden beginnen met schieten:
schietend

Deze woorden eindigen op schieten:
afschietenbeschietenboogschietendoodschietenerbij inschieteninschietenklimaatschietenlosschietenneerschietenontschietenopschietentekortschietenuitschietenverschietenvoorschietenwegschietenvoorbijschietenvolschietenvogelschietenschietlapschieten

Herkomst volgens etymologiebank.nl
schieten (een projectiel afvuren, zich snel verplaatsen)

Taaladvies
  1. Is het Hij schiet te kort of Hij schiet tekort? Zie Te kort schieten / tekortschieten
  2. Schrijf je browning (`automatisch pistool met magazijn in de kolf`) met een hoofdletter, of met een kleine letter? Zie browning / Browning
  3. Waar komt iemand de volle laag geven vandaan? Zie Iemand de volle laag geven


Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat betekent schieten?
'een vuurwapen of boog gebruiken' en '(een bal) werpen, slaan of schoppen' en 'snel bewegen'
Hoe spel je schieten?
schieten spel je S C H I E T E N
Wat is een ander woord voor schieten?
Andere woorden voor schieten zijn afschieten, afvuren, bloeien, gaan, knallen, opschrikken, opwellen, raken, rennen, schoten lossen, slaan, trappen en vuren.

Op andere websites
Zoek schieten op Woordenlijst.org
Zoek schieten op Google
Zoek schieten op Wikipedia