104 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zitten`
- aan de groene tafel zitten (=bestuurslid zijn)
- aan de grond zitten (=bankroet of totaal uitgeput zijn)
- aan de middelhand zitten (=niet eerst of laatst moeten spelen)
- aan de voeten van Gamaliël zitten (=aandachtig luisteren naar de les die een wijs persoon meegeeft)
- aan de voorhand zijn/zitten (=voorrang hebben)
- aan het laatje zitten (=bij de bron zitten / geld hebben)
- aan het roer zitten/staan (=de leiding hebben)
- aan het vinkentouw zitten (=in spanning iets afwachten en graag door willen)
- achter de veren zitten (=opjagen)
- achter de vodden zitten (=opjagen)
- achter iets zitten (=er de oorzaak van zijn)
- als een muis in de val zitten (=geen uitweg meer hebben)
- als een pareltje in het goud zitten (=zich tussen aangename personen (buren) bevinden)
- als haringen in een ton zitten (=zich erg dicht op elkaar bevinden)
- als je geschoren wordt, moet je stilzitten (=als er scherpe kritiek op je is (je wordt geschoren), kun je beter rustig wachten tot het voorbij is, in plaats van erop in te gaan)
- bij de pakken neerzitten (=geen oplossing meer zoeken, niet meer verder doen)
- daar zitten graten in (=daar klopt iets niet)
- daar zitten nogal wat haken en ogen aan (=er zijn meer problemen dan je op het eerste gezicht zou denken)
- dat gaat je niet in de kouwe/koude kleren zitten (=dat is heel ingrijpend. Daar ben je niet snel overheen (bijvoorbeeld een traumatische ervaring))
- dat zal hem niet glad zitten (=iets zal niet meevallen en moeilijk zijn)
- er dik in zitten (=de kans is groot dat het zo is)
- er muziek in zitten (=er veel van kunnen verwachten en/of plezier van beleven)
- er op zitten zweten (=er moeizaam of langdurig aan werken)
- er voor piet snot bij zitten (=er voor niets bijzitten)
- er voor spek en bonen bij zitten (=er voor niets bijzitten)
- er warmpjes bijzitten (=veel geld hebben, over ruime financiële middelen beschikken)
- ergens over inzitten (=zich zorgen over maken over iets)
- gauw op het paard zitten. (=snel driftig worden)
- geramd zitten (=in een gunstige positie verkeren)
- goed in de slappe was zitten (=veel geld hebben)
- het er niet bij laten zitten (=niet opgeven)
- hoog te paard zitten (=verwaand zijn, eigendunk hebben)
- iemand achter de broek/veren/vodden zitten (=iemand aansporen/opjagen / nauwlettend volgen)
- iemand op de hielen zitten (=iemand bijna te pakken hebben)
- iets niet op je laten zitten (=iets niet aanvaarden zonder tegenstand)
- in de broei zitten (=in verlegenheid zitten)
- in de knoei zitten (=grote moeilijkheden of zorgen hebben)
- in de knoop zitten (=er niet meer wijs uitraken - van slag zijn)
- in de lappenmand zitten (=ziek zijn)
- in de lift zitten (=de situatie waarin het zit wordt beter)
- in de lucht zitten (=algemeen voorkomen)
- in de muit zitten (=niet uitgaan)
- in de naad zitten (=bang zijn)
- in de nesten zitten (=met problemen zitten)
- in de p zitten (=in de penarie zitten)
- in de patatten zitten (=in de puree zitten)
- in de pee zitten (=in de penarie zitten)
- in de penarie zitten (=in grote moeilijkheden zitten)
- in de piepzak zitten (=geen oplossing weten, Bang zijn voor de gevolgen)
- in de put zitten (=somber of depressief zijn.)
25 betekenissen bevatten `zitten`
- opgestaan is plaats vergaan (=als je even wegloopt kan iemand anders op je stoel gaan zitten)
- in de rats zitten (=bang zijn of angst hebben / in de problemen zitten)
- aan het laatje zitten (=bij de bron zitten / geld hebben)
- daar zit `em de kneep/knoop (=daar zitten de moeilijkheden/problemen)
- er de wind onder hebben (=de schrik erin hebben zitten bij ondergeschikten)
- onder het mes zitten (=een examen hebben, in angstige omstandigheden zitten)
- een goede naam is beter dan olie (=een goede naam (reputatie) is beter dan veel geld (olie) bezitten)
- er niet van tussen kunnen (=er aan vastzitten)
- er niet mee getrouwd zijn (=er niet aan vastzitten, er niet toe verplicht zijn)
- er voor spek en bonen bij zitten (=er voor niets bijzitten)
- er voor piet snot bij zitten (=er voor niets bijzitten)
- iemand de wind uit de zeilen nemen (=iemand dwars zitten)
- een lange arm hebben (=iemand zelfs vanaf een grote afstand nog dwars kunnen zitten)
- elke medaille heeft een keerzijde (=iets van twee kanten bekijken, aan iedere zaak zitten twee kanten, vaak een positieve en minder positieve kant)
- in de p zitten (=in de penarie zitten)
- in de pee zitten (=in de penarie zitten)
- knijp zitten (=in de problemen zitten)
- in de patatten zitten (=in de puree zitten)
- in de penarie zitten (=in grote moeilijkheden zitten)
- in de broei zitten (=in verlegenheid zitten)
- in de nesten zitten (=met problemen zitten)
- de plank misslaan (=niet het goede inzicht hebben; ernaast zitten)
- de kriebel in zijn gat hebben (=niet kunnen stilzitten)
- de pantoffel kussen (=onder de slof zitten)
- de drie h s op de rug hebben (=vast zitten, niet weg kunnen komen)
50 dialectgezegden bevatten `zitten`
- 'k eint au mij zieel (=ik heb het zitten) (Vels)
- 't es gesketen, a liet ze zitten (=de verloving is verbroken) (Meers)
- 't es vaer van au gat, ge moet er nie(d) op zitten (=dat wondje / pijnlijk plekje valt best wel mee) (Wichels)
- 't Kwam mij dwars veur de hals te zitten (=Ik kon het niet door de keel krijgen) (Drents)
- 't zal aan me reet roeste (=ik kan er niet mee zitten) (Rotterdams)
- 't zijn goaten in heur kesses (=er zitten gaten in haar kousen) (Evergems)
- ' t e noo ne proop' ren / skooën' n (=hij laat het zitten / haakt af (verbolgen reactie) ) (Waregems)
- ' t gaot er batterren (=het gaat er tegen zitten) (Nijlens)
- a ee sjau (=hij heeft het zitten) (Meers)
- a eet 't spek on zènne meuln (=hij heeft het zitten) (Meers)
- a eet on zenne rekker (=hij heeft het zitten) (Meers)
- a eet'n't o zanne rekker (=hij heeft het zitten) (Ninoofs)
- a zit op meine blaak (=in iemands vaarwater zitten) (Nijlens)
- a-j knienen hebt, he-j ok köttels (=Overal zitten consequenties aan) (Sallands)
- aarg' ns verlet van hemm' n (=ergens om verlegen zitten) (Westerkwartiers)
- aater iemed zen vasse zitte (=achter iemands veren zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- ae ee't oan zèene rekker (=hij heeft het zitten) (Wichels)
- ai eit 't spek oan (=hij heeft het zitten) (Leefdaals)
- Aj proemen hebt hej ok pitten (=Overal zitten consequenties aan) (Drents)
- ajé van jan (=hij heeft het zitten) (Antwerps)
- Ajei get zitte (=Hij is de dupe, hij heeft het zitten) (Mechels (BE))
- ajeiget on zaaine rekker (=hij heet het zitten) (Antwerps)
- ak goen ze es pakken van vanachter (=op u vrouwen zitten) (Herns (Herne, VL-B))
- als`t nait heuft, loat den mor (=als het niet hoeft, laat dan maar zitten) (Hogelandsters)
- An beiese kante dernève (=Ernaast zitten) (Betuws)
- an zen getten emme (=problemen hebben, in de knoei zitten) (Tiens)
- aoën iemëd zittë te foeëmëlë (=aan iemand zitten te 'plukken') (Munsterbilzen - Minsters)
- as soeëvës de kwakkërs kwakë, geet ët raengërë (=als de kikkers 's avonds zitten te kwaken, gaat het zeker regenen) (Munsterbilzen - Minsters)
- as't nait huift, loat den mor (=als het niet hoeft, laat dan maar zitten) (Gronings)
- assët aoën dich ès, höbsët zitte (=als je het aan de hand hebt, heb je het zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- ast sitte wust gaast maar naar leuwarden (=als je zitten wilt ga je maar naar Leeuwarden (de gevangenis) ) (Harlingers)
- aste braaf bès, mèetske, mauste op mën stang zitte (=kom maar op het kader van mijn fiets zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- bau gebiërt niks verkeird (=ook vogels zitten al eens in (lelijke) nesten) (Munsterbilzen - Minsters)
- benaat zin, mette poepers zitten (=schrik hebben) (Sint-Niklaas)
- bèste ë nèske aont maoke (=je haren zitten heel verward) (Munsterbilzen - Minsters)
- bieét'n ip iemand (=op iemands kop zitten) (Waregems)
- Bijna bij de heere Jezus aan tafel zitten (=Hoog in een flat wonen) (IJmuidens)
- bloem'n op zèn bieënen èmmen (=bloemen op de benen hebben - de benen zijn rood geblakerd van bij de stoof te zitten of rood van de kou) (Meers)
- Blut zijn . (=Geen geld meer hebben, op zwart zaad zitten) (Utrechts)
- boezjeerd'au nie (=blijf onbeweeglijk zitten) (Wichels)
- broeskoekeren (=bij mooi weer in huis zitten) (Flakkees)
- d r zitte duive op ut dak (=kinderen die stiekem zitten mee te luisteren) (Oudenbosch)
- d'r mee onder zitten (=iets bij u hebben) (Moorsel)
- dae haet gein zittendje vot (=hij kan niet stil blijven zitten) (Heitsers)
- dae hèt ët zeel aon (=die heeft 't zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hèt niks èn de kop, mér waol alles èn de broek (=hij heeft zijn verstand in zijn broek zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hèttet spek on zen been (=die heeft het zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dao haet d' n bekker zien vrouw doorhaer gejaag (=Er zitten gaten in het brood) (Venloos)
- Dao hieët de bekker zien wiêf door gejaagdj (=als er te veel holle plekken in het brood zitten) (Weerts)
- daor komde nie mir vanaf (=daar blijf je mee zitten (oude voorraad) ) (Oudenbosch)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen