13 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kost`
- bij Sint Joris in de kost zijn (=ergens gratis eten)
- de keel kost veel (=herhaalde dronkenschap leidt tot armoede)
- de kost gaat voor de baat uit (=eerst moeten er kosten worden gemaakt alvorens men er iets aan verdienen kan)
- de kraag kosten (=ergens bij om het leven komen)
- er is geen ijs of het kost mensenvleis (=als er ijs op de sloten en vijvers ligt, verdrinken er altijd mensen)
- in adamskostuum (=naakt, zonder kleren)
- je ogen de kost geven (=alles goed in zich opnemen)
- je zult ze maar de kost moeten geven (=het zijn er veel (mensen))
- koste wat kost (=hoe dan ook. (ook wel: coûte que coûte))
- onze Lieve Heer heeft vreemde kostgangers (=er bestaan nu eenmaal merkwaardige mensen)
- twee joden weten wat een bril kost (=we hoeven elkaar niets wijs te maken)
- vragen kost geen geld (=al heb je weinig kans, je kan het in elk geval maar vragen)
- wat doe je voor de kost? (=hoe verdien je je geld?)
31 betekenissen bevatten `kost`
- met de vork schrijven (=afzetten, meer kosten rekenen dan werkelijk gemaakt)
- het gelag betalen (=alle kosten moeten betalen terwijl ook anderen er schuld aan hebben)
- voor niets gaat de zon op (=alles kost geld en/of moeite)
- dat is een klontje boter uit zijn pap (=dat kost een flink deel van zijn fortuin)
- een bodemloze put (=dat kost ontzettend veel geld)
- de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
- sijmen betaalt (=diegene die het minste verdient draagt de kosten)
- in de papieren lopen (=duur uitkomen, veel geld kosten)
- het is kruis of munt, zei de non en ze trouwde de bankier (=een keuze voor het materiële kan ten koste gaan van het spirituele)
- de kost gaat voor de baat uit (=eerst moeten er kosten worden gemaakt alvorens men er iets aan verdienen kan)
- er behoort meer tot een huishouden dan het zoutvat. (=er zijn veel bijkomende kosten)
- aan de strijkstok blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
- Keulen en Aken zijn niet op een dag gebouwd (=grote projecten kosten tijd (en vergen geduld))
- het is geen roofgoed (=het heeft veel geld (of moeite) gekost)
- het is zondegeld (=het is jammer dat daar kosten voor gedaan zijn)
- het eet geen brood (=het kost niets om het te bewaren, behoeft geen onderhoud)
- men vindt geen molenaar of hij at gestolen koren. (=ieder zoekt zijn voordeel, ook al is het ten koste van anderen.)
- iemand de rekening presenteren (=iemand de kosten ten laste brengen (ook figuurlijk))
- goedkoop is duurkoop (=iets goedkoops kan later kosten veroorzaken, bijvoorbeeld door slechte werking, reparaties of onderhoud)
- cum expensis (=met (on)kosten)
- onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
- een bliek (spiering) uitgooien om een snoek te vangen (=met zo min mogelijk kosten proberen maximale winst te behalen)
- de noppen van de kleren houden (=onkosten met zich meebrengen)
- witte paarden hebben veel stro nodig (=pronkzieke vrouwen kosten veel geld)
- eten dat je zweet en werken dat je het koud krijgt, dat zijn de waren. (=slecht personeel. Uit de tijd dat meiden en knechts bij de boer in de kost waren.)
- voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten (=tegen minimale kosten maximaal voordeel verlangen)
- veel voeten in de aarde hebben (=veel moeite en tijd kosten)
- om de dooie dood niet (=volstrekt niet, in geen geval, al kost het me mijn leven)
- wie niet werkt zal niet eten (=wie niet werkt verdient de kost niet)
- een Pyrrhusoverwinning behalen (=winnen wat zoveel heeft gekost dat je de volgende ronde niet meer aan kan)
- je ellebogen gebruiken (=zich ten koste van anderen opwerken)
50 dialectgezegden bevatten `kost`
- `wè kòst dieje pòszeegel De prèès stao derop! (=`wat kost die postzegel De prijs staat erop!) (Tilburgs)
- 't es e flötjen van ne ceng (=het kost geen moeite) (Wichels)
- 't houdt aan de rebben (=degelijke kost) (Werviks)
- 't is diere, 't kost geld (='t is duur) (Veurns)
- 't is zijnen auver nie weirt (=het rendeert niet, het kost meer dan het opbrengt, het is zijn haver niet waard) (Lokers)
- 't it gin broâd (=het komt niet slecht, het kost geen geld) (Lichtervelds)
- 't it gin brooëd (=iets bijhouden kost niets) (Veurns)
- 't oed an de rebben (=straffe kost) (Veurns)
- ‘k kost ma nimmer augen van ’t lachen (=ik kon het lachen niet bedwingen) (Meers)
- ae kost / kon nie beet'ren mee staerven (=Hij zag er erg slecht uit) (Wichels)
- d' oog'n goed de kost geev'm (=heel goed opletten) (Westerkwartiers)
- da kos stëkke van minse (=dat kost veel moeite) (Munsterbilzen - Minsters)
- da kos toebak (=dat kost inspanningen) (Munsterbilzen - Minsters)
- da kost de weîreld nie (=het is spotgoedkoop) (Kortemarks)
- da kost de wjèërelt nie (=het is niet zo duur) (Kaprijks)
- da kost em 't vew van zijn gat (=hij moet daar zwaar voor betalen) (Kaprijks)
- da kost em de vewn van zijn gat (=het is heel duur) (Kaprijks)
- da kost klaauwe mee geld (=dat is relatief duur) (Oudenbosch)
- da kost ne schrik van geld (=dat is heel duur) (Kortemarks)
- da kost rjen de knotse (=dat kost helemaal niets) (kortemarks)
- da kost stikken van mensen (=da's erg duur) (Wichels)
- da kost stukk'n va meesjk'n (=dat is zeer duur) (Meers)
- da kost stukke van mense (=dat kost heel veel) (winksels)
- da kost stukke van miense (mensen) (=het kost veel) (Leefdaals)
- da kost te diere (=duur) (Zeeuws)
- Da kost veul te veul (=Dat kost te veel) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Da meesj kost è stikske kreften en zougen (=Dat mens kon een stukje zagen) (Nieuwerkerks)
- da plekt on de rebber'n (=stevige kost) (Meers)
- da's 'n rib uut mien lief (=dat kost me bijna m'n hele vermogen) (Westerkwartiers)
- dao zuldje gein vétplek van in eure maag kriêge (=Erg schrale kost) (Weerts)
- das 'n rib aut më lijf (=dat kost me een pak geld) (Munsterbilzen - Minsters)
- das un flu-tje van ne sent (=dat kost geen moeite) (Oudenbosch)
- das zwauren toebak ! (=dat is straffe kost) (Munsterbilzen - Minsters)
- dassen rib aut me lijf (=dat kost me een vermogen) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat it gin brooëd (=dat kost je niets) (Veurns)
- dat kos klauwe geldj (=dat is erg duur, dat kost handenvol geld) (Steins)
- dat kost 'n kap'toal (=dat kost een vermogen) (Westerkwartiers)
- Dat kost duur (=Dat is duur / het kost veel) (Spakenburgs)
- Dat stèt ien de ribbe (=Dat is stevige kost) (Genneps)
- dat vrit gein brwad (=dat kost niks extra) (Aelsers)
- dat zin lêp (=dat is straffe kost) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat-tje nog kost spreken (=indien hij nog in leven was) (Wichels)
- dat’m na ne kieër kost zwijgen (=dat hij nu 's kon zwijgen) (Meers)
- De bés pas ech aat aste kaase mej gon koste aste gatoo! (=oud-zijn kost veel geld) (Bilzers)
- de boer moet wiet'n wat de bodder kost (=de verkoper bepaalt de prijs) (Westerkwartiers)
- dè eet gieen bruet (=het kost niets om zoiets in voorraad te hebben) (Lokers)
- de gebakken kiekens gon nie in je moend vliegen (=je moet werken voor de kost) (Veurns)
- de gebrojë dauvë vallë nie auttë loch (=je moet werken voor je kost) (Munsterbilzen - Minsters)
- de gebroje hinne valle nie autte loch (=doe maar wat voor je kost) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kost gijt veur de boat uut (=eerst investeren, daarna verdienen) (Westerkwartiers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen