Spreekwoorden met `ezel`

Zoek

25 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ezel`

  1. beter één ezel voor de ploeg dan twee paarden op stal. (=kiezen voor zekerheid.)
  2. de jongste ezel moet het pak dragen (=de jongste moet de vervelende klusjes opknappen)
  3. de koekoek en de sijs hebben niet dezelfde wijs. (=iedereen is anders)
  4. denkt aleer gij doende zijt en doende denkt dan nog. (Guido Gezelle) (=maak een plan alvorens ergens aan te beginnen, en stel tijdens de activiteit het plan bij indien nodig)
  5. een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen (=men maakt geen twee keer dezelfde fout)
  6. een gouden zadel maakt geen ezel tot paard. (=een mens verandert niet door uiterlijkheden)
  7. eén lijn trekken / Dezelfde lijn trekken (=dezelfde mening hebben)
  8. een schop van een ezel kunnen verdragen (=je moet het aankunnen dat iemand zonder verstand van zaken kritiek geeft)
  9. geef een ezel haver en hij loopt naar de distels. (=mensen zijn soms koppig en willen geen hulp of advies)
  10. geef een ezel klaver hij loopt naar de distels/biezen. (=sommige mensen zijn nooit tevreden met wat ze hebben)
  11. geen ezel en kan zijn eigen oren afbijten. (=het onmogelijke hoef je niet te doen.)
  12. gezelligheid kent geen tijd (=als het gezellig is, is het niet erg als het wat later wordt)
  13. jezelf in acht nemen (=jezelf verzorgen)
  14. jezelf op de borst slaan (=duidelijk aan de omgeving laten weten dat men ergens bijzonder trots op is)
  15. jezelf tegenkomen (=geconfronteerd worden met de gevolgen van je eigen acties.)
  16. krom jezelf als je door de wereld wilt komen (=je moet er wat voor over hebben om iets te bereiken)
  17. kwaad gezelschap doet dolen. (=vermijdt omgang met mensen die een negatieve invloed op je leven kunnen hebben)
  18. kwade gezelschappen bederven goede zeden. (=slechte eigenschappen overnemen van slechte vrienden)
  19. op dezelfde golflengte zitten (=het grotendeels eens zijn)
  20. op dezelfde leest geschoeid zijn (=erg op elkaar lijken)
  21. op dezelfde voet voortzetten (=op dezelfde manier)
  22. uit dezelfde klei gebakken zijn (=dezelfde afkomst hebben)
  23. van de bok op de ezel gaan (=snel van onderwerp wisselen zonder rode draad)
  24. van de os op de ezel springen (=steeds van onderwerp veranderen)
  25. vreemde zorgen doden de ezel. (=je kan dingen het beste zelf doen)

45 betekenissen bevatten `ezel`

  1. in hetzelfde gasthuis ziek liggen (=aan dezelfde kwaal lijden)
  2. alles malletje naar malletje doen/maken (=alles steeds weer op precies dezelfde manier doen)
  3. gezelligheid kent geen tijd (=als het gezellig is, is het niet erg als het wat later wordt)
  4. je woorden worden weer thuisgebracht. (=als je iets negatiefs zegt kan dat leiden tot negatieve gevolgen voor jezelf)
  5. zin noch wit hebben (=buiten jezelf zijn van woede)
  6. het beste paard van stal (=de belangrijkste persoon in het gezelschap)
  7. uit dezelfde klei gebakken zijn (=dezelfde afkomst hebben)
  8. aan hetzelfde euvel mank gaan (=dezelfde fouten maken als iemand anders)
  9. eén lijn trekken / Dezelfde lijn trekken (=dezelfde mening hebben)
  10. van hetzelfde laken een pak (=dezelfde soort aanpak of respons)
  11. uit hetzelfde vaatje tappen (=dezelfde standpunten of opvattingen delen.)
  12. je trekken thuis krijgen (=door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek))
  13. eigen roem/lof stinkt (=door over jezelf op te scheppen maak je een nare indruk)
  14. het laken door het oog van de schaar halen. (=een deel voor jezelf houden.)
  15. er komt een dominee voorbij (=er valt een plotselinge stilte in een rumoerig gezelschap)
  16. het is broekzak-vestzak. (=er wordt betaald, maar het geld blijft bij dezelfde kliek)
  17. er zijn meer hondjes die Fikkie heten (=er zijn meer mensen/etc. met dezelfde naam)
  18. met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
  19. wie zijn eigen tuintje wiedt, ziet het onkruid van een ander niet (=het is beter om energie te steken in het verbeteren van jezelf, dan in het bekritiseren van anderen)
  20. het dunnetjes overdoen (=het nog een keertje op dezelfde manier herdoen)
  21. het lot valt altijd op Jonas. (=het zijn altijd dezelfde personen die onheil meemaken.)
  22. in zijn vuistje lachen (=in jezelf ergens plezier hebben / Op ietwat stiekeme wijze ergens voordeel van hebben)
  23. wie olie meet wordt er vet van (=in slecht gezelschap wordt men slecht)
  24. wie zichzelf bewaart, bewaart geen rotte appel (=je moet voorzichtig omgaan met jezelf, want het is niet vervangbaar)
  25. je in de vingers snijden (=jezelf (onbedoeld) benadelen)
  26. je in de eigen voet schieten (=jezelf benadelen)
  27. met twee monden praten (=jezelf tegenspreken in verschillende situaties, niet eerlijk zijn)
  28. jezelf in acht nemen (=jezelf verzorgen)
  29. je wel voor de kop kunnen slaan (=kwaad zijn op jezelf over het feit dat men ergens niet aan gedacht heeft)
  30. iets door het oog van de schaar halen (=materiaal van op het werk voor jezelf houden / Jezelf oneerlijk zaken toe-eigenen)
  31. een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen (=men maakt geen twee keer dezelfde fout)
  32. dieven met dieven vangen (=mensen die niet eerlijk zijn of gemeen, moet je op dezelfde manier ook behandelen)
  33. soort zoekt soort (=mensen met dezelfde interesses zoeken elkaar op)
  34. in hetzelfde schuitje varen/zitten (=met dezelfde omstandigheden te maken hebben, hetzelfde lot ondergaan)
  35. alle hout is geen timmerhout (=niet iedereen beschikt over dezelfde kwaliteiten / niet alles is van voldoende kwaliteit)
  36. je hebt luxe paarden en werkpaarden (=niet iedereen heeft dezelfde positie, de een moet harder of zwaarder werken dan de ander)
  37. op dezelfde voet voortzetten (=op dezelfde manier)
  38. malletje naar malletje (=op precies dezelfde wijze herhaald)
  39. alle molenaars zijn geen dieven (=scheer niet iedereen over dezelfde kam)
  40. het op iemand gemunt hebben (=steeds dezelfde persoon die ergens last van heeft)
  41. een ridder van het lui paard zijn (=steeds smoesjes verzinnen en de schuld buiten jezelf leggen)
  42. je eigen stoep vegen. (=voor jezelf opkomen.)
  43. op eigen benen staan (=voor jezelf zorgen; geen hulp nodig hebben)
  44. wat Jantje is zal Jan worden. (=wel ouder worden maar dezelfde streken houden)
  45. wie met honden omgaat, krijgt vlooien (=wie in slecht gezelschap verkeert, neemt slechte gewoonten over)

40 dialectgezegden bevatten `ezel`

  1. 'n ezel wordt nooit 'n peerd (=men kan beter doen waar hij goed in is) (Westerkwartiers)
  2. 'n mens is moar één joar kaalf, moar blift altied ezel (=een mens blijft tijdens zijn leven fouten maken) (Westerkwartiers)
  3. 't Is nog neet waerd dejje 't 'nen ezel in zien oeëre schödtj (=Het heeft niks op de kous) (Weerts)
  4. Aj een ezel dans'n wilt leern, he'j wal ne glönige plate nörig (=Je moet nog wel heel wat doen om dat voor elkaar te krijgen) (Twents)
  5. aste smërgës opstees mètte hinne, doër den daog wërks waajë piëd en dan soëvës mieg bès waaj nen hond...dan bèste heil ziëkër ne loempën iëzël of stoem koer (=als vroeg op staat, dan hard werkt om s'avond dood te zijn, dan schat ik dat je een ezel of lompe koe zijt) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. beder één ezel veur de ploeg as twee peerd'n op staal (=beter één werkwillend persoon dan twee luiwammessen) (Westerkwartiers)
  7. Dae sjtiets is zo waers es 'ne aezel (=Die eigenwijze vent is zo koppig als een ezel) (Roermonds)
  8. dan heltj d'n ezel ziene stert op (=dan houdt alles op) (Weerts)
  9. Das nog te slegtt vur innen ezel zen oewer te giete! (=Dat is niet lekker!) (Beverloos )
  10. de bès genen iëzël aste niks kins, de bès toch nen iëzël aste niks leire wilts (=met wat goede wil blijf je geen ezel) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. Deer slaat me toch 'n blinde ezel in! (=Daar begrijp ik niets van.) (zaans)
  12. die van den ezel 't perd bestiegt is nie tomelik (=nieuwe rijke) (Veurns)
  13. ge kom slimmer van de mart als agger naor toe gaot (=een ezel stoot zich geen tweemal aan een steen) (Graauws)
  14. ge zèet nog dommer as 't pèerd van Christus / as de boeren van Olen / te dom om de boer'n 't 'elpen te donderen (=Je bent zo dom als een ezel) (Wichels)
  15. geloeën geléik as nen ezel (=zwaar geladen) (Meers)
  16. hij stoot zunne kop gin twee kjir (=een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen) (Gastels)
  17. hoe komt 'n ezel aan twee lange oor'n (=geen antwoord weten op een vraag :) (Westerkwartiers)
  18. Ig hem ginnen ezel dieje geld schet zenne (=Ik heb niet zoveel geld hoor!) (Beverloos )
  19. ij es zuu stom oas 't peerd van kristus en da was nen ezel (=hij is zo stom als het achterend van een varken) (Gents)
  20. je moet'n een steut van 'n ezel verdroag'n kenn'n (=men moet wat kunnen incasseren) (Westerkwartiers)
  21. kaaf bèste mér vër e joeër, mér ieëzël bèste zën heil laeve (=als ze je een kalf noemen is niet zo erg als ezel) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. kaaf blifstë mèr ë kleen joeër, mèr ieëzël zën heil laevë (=het is beter kalf te zijn dan ezel) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. kaaf kan nog koe wieëne, mér ieëzel blaaif ieëzel (=kalf of ezel zijn beide dom, maar een koe is nog dommer) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. keirel (=gecastreerde ezel) (Herks)
  25. muitte (ui kort uitgesproken) (=ezel (domme man) (van het Franse mouton) ) (Haasrode)
  26. Ne mutten zijde maar voor 1 jaar, nen ezel blijfde gans u leven (=Een kalf blijf je maar voor 1 jaar, een ezel blijf je heel je leven lang) (Moorsel)
  27. Nen ezel zwieët vant schaate (=Iemand die niet graag werkt is rap moe) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  28. nen ezel zwiet van t scheiten (=tegen iemand die vlug zweet) (Moes)
  29. Nen ezel zwit van tschaaite (=Lui zweet is gauw gereed) (Dendermonds)
  30. schart je an un ezel zun mule je kriegt u bete, schart je an ze gat je kriegt u schete (=over ondankbaarheid van de mensen) (West-Vlaams)
  31. van nen ezel geet'n èn (=dom zijn) (Brakels)
  32. vannën ieëzel mokste nauts e koerspieëd (=ezel blijft ezel) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. wel as ezel geboor'n is, zal as ezel dood goan (=iemand die daarvoor geen talent heeft, zal dat nooit onder de knie krijgen) (Westerkwartiers)
  34. ze is zo wies as 'n ezel die ien 'e biebel kikt (=zij doet alsof ze er verstand van heeft) (Westerkwartiers)
  35. zo dom as ut peerd van christus, en dat was'n ezel (=heel erg dom figuur) (Klazienaveens)
  36. zo dwès as un kapmes (=zo koppig als een ezel) (Hulsters (NL))
  37. zo lomp as ut pèrd van Christus, èn dè waar unnen eezel (=zo lomp als een ezel) (Tilburgs)
  38. zoe dom as ' t pjeid van kristis en da was ne nezel (=zo dom als het paard van christus en dat was een ezel) (Denderleeuws)
  39. zoe lang den ieëzel de zêk drig, zoe lang hèt de boer him gieën (=een ezel is geliefd zolang hij goed werkt) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. zoë stoem as 't peiët van Christus (=zo dom als een ezel) (Winksels)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen