Spreekwoorden met `vast`

Zoek

19 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `vast`

  1. aan zijn eindje vasthouden (=zijn standpunt handhaven)
  2. alles wat los en vast is (=echt alles)
  3. daar is wel wachten maar geen vasten naar (=dat zal niet gauw gebeuren)
  4. dat is zo vast als een huis (=dat is zeker)
  5. er geen houvast aan hebben (=er weinig mee kunnen doen)
  6. er geen touw aan vast kunnen knopen (=door de onduidelijkheid niet kunnen begrijpen wat er wordt bedoeld)
  7. geen touw aan vast te knopen (=totaal onbegrijpelijk)
  8. je hart vasthouden (=ernstig zorgen maken, bang zijn dat het mis gaat)
  9. je lijn vasthouden (=voortgaan volgens de vanaf het begin gehanteerde aanpak)
  10. lang vasten is geen brood sparen. (=honger lijden is niet hetzelfde als geld besparen)
  11. men heeft het geluk zo vast als een handvol vliegen. (=geluk komt onverwachts en kan zo weer gaan)
  12. niet erg vast in de schoenen staan (=zich gemakkelijk laten ompraten)
  13. van de houvast zijn (=gierig of mager zijn)
  14. vast in het zadel zitten (=zeker van iemands positie zijn in een organisatie)
  15. vast in je schoenen staan (=erg zeker zijn)
  16. vaste grond onder de voeten hebben (=weten waar men op steunt - in een goede positie verkeren)
  17. vaste voet aan de grond krijgen (=iets gedaan krijgen en/of als gebruikelijk beschouwd gaan worden)
  18. vasthouden aan een strootje (=blijven hopen op een kleine kans.)
  19. zo vast staan als een muts met zeven keelbanden (=erg vast staan)

23 betekenissen bevatten `vast`

  1. men noemt geen koe bont, of er is een vlekje aan (=als er allerlei vervelende dingen worden verteld is er vast wel iets van waar)
  2. je kop erbij houden (=blijven opletten, aandacht vasthouden)
  3. de lens is uit de wagen (=de zaak is vastgelopen)
  4. een bodem in de markt leggen (=een minimumprijs vastleggen)
  5. iets in je vaandel schrijven. (=een principe waar je je per se aan vast wilt houden)
  6. er niet van tussen kunnen (=er aan vastzitten)
  7. er niet mee getrouwd zijn (=er niet aan vastzitten, er niet toe verplicht zijn)
  8. slapen als een marmot/otter/roos (=erg vast en heerlijk slapen)
  9. zo vast staan als een muts met zeven keelbanden (=erg vast staan)
  10. slot noch zin (=geen touw aan vast te knopen)
  11. de rook kan het hangerijzer niet deren (=het heeft geen zin te proberen iets dat vast staat te veranderen)
  12. vrij buurmans` kind, dan weet je wat je vindt. (=het is verstandig om vast te houden aan wat bekend en vertrouwd is)
  13. iets uit het hoofd laten (=het vaste voornemen hebben om iets na te laten, iets niet doen)
  14. iemand bij de lurven pakken (=iemand stevig vastpakken)
  15. iemand in de tang nemen (=iemand zo vasthouden dat hij of zij niet kan ontsnappen. / Iemand in zijn macht hebben)
  16. onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
  17. oude bokken hebben stijve horens (=oude mensen hebben vaak vaste gewoontes die maar moeilijk kunnen veranderen)
  18. een garnaal heeft ook een hoofd (=schertsend gezegd van een kind dat koppig aan zijn mening vasthoudt)
  19. de drie h s op de rug hebben (=vast zitten, niet weg kunnen komen)
  20. op je strepen staan (=vasthouden aan je principes en rechten.)
  21. er zijn tanden inzetten (=vasthoudend zijn, niet snel opgeven)
  22. als het melk regent, staan mijn schotels omgekeerd (=wanneer ergens iets voordeligs te verkrijgen valt, loop ik het steevast mis)
  23. iemand zien aankomen (=weten waar hij over zal beginnen, zich er alvast tegen wapenen)

50 dialectgezegden bevatten `vast`

  1. 'k stong versteld in de slik mee dun auto (=ik stond vast in de modder met de auto) (Zaamslags)
  2. 't zal nen blijvere zijn (=van iemand die een vast lief heeft) (Zottegems)
  3. ' k zit geprangd (vernepen) (=ik zit vast (kan niet weg) ) (Sint-Niklaas)
  4. ' t n es no nie ezeid (=het staat nog niet absoluut vast) (Waregems)
  5. a trok em tegen zanne gelee (=Hij greep hem vast om...) (Ninoofs)
  6. al ze leven (=vast en zeker) (Hulsters (NL))
  7. al zun lèève (=vast en zeker, zijn hele leven) (Tilburgs)
  8. altzeker (=zeker en vast) (Klings)
  9. as emet in zenne kop het dan etem et ni in zen gat (=hij houdt er koppig aan vast) (Diesters)
  10. As ów kó.nt nie vast zat, zowde ze nog kwietraake (=Kritiek op slordig persoon) (Genneps)
  11. aug a vast on de takker'n van de buëm'n (=hou je vast aan de takken van de bomen) (Meers)
  12. Da zit hemel en arde an vast hoor (=Dat is heel belangrijk hoor) (Bollenstreeks)
  13. da zit nog mar meejun piske vast (=dat zit nog maar net vast) (Oudenbosch)
  14. da's den iejste varkespuujt da'k vandoag vast pak (=gij zijt de eerste mens die ik vandaag een hand geef) (lenniks)
  15. das zo vast as un uis (=dat is zeker zo) (Oudenbosch)
  16. dat lopt spoak (=dat loopt vast) (Westerkwartiers)
  17. dat ston muurvaast (=dat stond onwrikbaar vast) (Westerkwartiers)
  18. de maus gerès zin! (=vast en zeker!) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. de zits allewaajl langer vas én filles dan bandiete èn de bak (=als je jaren in het verkeer zit, zit je langer vast dan een moordenaar) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. det stóng dao wie eine vaorepost (=dat staat goed vast (vaorepost = poort naar de weide)) (Heitsers)
  21. di mo i je boeantjes menie op te wie-e-ken lenn (=daar moet je niet te vast op rekenen) (Zeeuws)
  22. die is mè geen tang vast te pakken (=vuile, vieze, onverzorgde mens) (Sint-Niklaas)
  23. die is vast gebiecht (=die is al over de zaak ingelicht) (helmonds)
  24. doar ken j' gien peil op trekk' n (=daar kun je niet vast van op aan) (Westerkwartiers)
  25. doar ken je gien peil op trekk'n (=daar kun je niet vast op rekenen) (Westerkwartiers)
  26. doe't mo mij, 't it gin brooëd (=neem het vast mee, dat kost je niets) (Veurns)
  27. Doe' w nissels vaast (=Maak je schoenveters vast) (tilburgs)
  28. doet ô frak oan, straks scheirt ge nog ne fleuris op (=doe uw jas aan of binnenkort heb je een kou vast) (Sinnekloases en niekaarks)
  29. doette vengster ies vast (dicht) (=sluit het raam eens) (Sint-Niklaas)
  30. dreijende wink is stande waer (=als de wind op de dag vaak draait, dan blijft het meestal vast weer) (Sevenums)
  31. ei eentjitten of ei eent o zenne rekker (=hij heeft het vast) (Erps)
  32. ei slopt gullèk een roûs (=hij slaapt rustig en vast) (Sint-Niklaas)
  33. ew dilder vast an de nummeros van d'huizn (=er gaat iets geweldigs gebeuren) (Knesselaars)
  34. Gao maor manges an . (=Ga maar vast .) (Achterhoeks)
  35. ge meegt gerest zoin (=zeker en vast) (Denderleeuws)
  36. ge zij gê ob-aën keedl zeekre (=je bent vast niet goed snik) (Kaprijks)
  37. Geen touw an vast te knahpe (=Begrijp er niks meer van) (Slands)
  38. geprangd zitten (=vast zitten) (Sint-Niklaas)
  39. get et lijveke vast (=ge hebt een gemakkelijk leven) (Diesters)
  40. gezèid: Da's ni gezèid (=Dat is niet zeker, dat staat niet vast) (Lebbeeks)
  41. Goa mer vast liggu bloeie, ik ben tongers (=Ik kom uit Tongelre) (eindhovens)
  42. haag tich aon zë geloof ! Naen, ich haag mich aon de têk van de beem (=bid om gered te worden ! Neen, ik houd me vast aan de boomtakken) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. hëbsët wier zitte (=zit je weer wat vast) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. Het verkier zit strop (=Het verkeer zit vast) (Bevers)
  45. hij had ut zun eigen in zunne kop gezet (=hij had het zich vast voorgenomen) (Brabants)
  46. hol mien vast, hol mien vast (=Ik sla je op je bek) (Groesbeeks)
  47. hoo de aure mèr aof (=neem de tas vast met de oren!) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. houw oe vast (=houd je vast) (Geldermalsens)
  49. ich kom oet Buul, begin maor vast te bloeiu (=pas maar op, ik kom uit Buul) (Budels)
  50. ich zweet mich këpot, alles plek aoën mich vas (=ik zweet me dood, alles plakt aan me vast) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen