Spreekwoorden met `hel`

Zoek


51 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hel`

  1. aan de man brengen/helpen (=verkopen)
  2. alle baat helpt zei de schipper, en hij blies in het zeil (=alle beetjes helpen)
  3. alle beetjes helpen (=ook kleine dingen dragen bij aan het grote geheel)
  4. alle duivels uit de hel vloeken (=heftig vloeken)
  5. alle vrachtjes helpen (=veel kleintjes maken een grote)
  6. als een donderslag bij heldere hemel (=een onverwachte gebeurtenis, die een grote schok teweeg brengt)
  7. als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand (=als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp)
  8. beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald (=je kan beter iets voortijdig stoppen dan doorgaan tot het helemaal verkeerd gaat)
  9. borgen is geen kwijtschelden (=uitstel is geen afstel)
  10. daar helpt geen lievemoederen/moedertje lief aan (=niets helpt, ook vriendelijke woorden niet)
  11. dat is alleen voor pater en mater en niet voor het hele convent (=dat is voor jou te hoog gegrepen)
  12. dat is het hele eieren eten (=zo zit de zaak in elkaar.)
  13. dat zijn ze niet die `t Wilhelmus blazen (=dat zijn onze vrienden niet)
  14. de hel breekt los (=de ruzie is begonnen.)
  15. de heler is net zo goed als de steler (=wie gestolen goed koopt is even slecht als de dief)
  16. de huid vol schelden (=flink uitschelden)
  17. de schellen vallen hem van de ogen (=plotseling iets begrijpen hoe het in elkaar steekt)
  18. de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens (=veel goede voornemens hebben zonder ze daadwerkelijk uit te voeren)
  19. een held op sokken (=iemand die zich dapper voordoet, maar in werkelijkheid niets durft. Een bangerik)
  20. een hele jan zijn (=een grote vent zijn)
  21. een hele Piet (=iemand die meetelt)
  22. een schurftig schaap steekt de hele kudde aan (=een slechte persoon in een groep, maakt de hele groep slecht)
  23. een slok op een borrel schelen (=een groot verschil maken)
  24. er een hele kluif aan hebben (=er een heel probleem aan hebben)
  25. geen oortje kunnen schelen. (=iets onbelangrijk vinden (oortje = ± een halve cent))
  26. helemaal van slag zijn (=in de war zijn)
  27. helse machine (=bom)
  28. helse steen (=in staafjes gegoten zilvernitraat)
  29. het is kermis in de hel (=het regent terwijl de zon schijnt)
  30. het voor de deuren van de hel weghalen. (=ergens veel moeite voor doen)
  31. iemand de huid vol schelden (=iemand uitschelden)
  32. iemand in het zadel helpen (=iemand aan een (goede) functie/positie helpen)
  33. iemand met schele/scheve ogen aankijken (=iemand afgunstig bekijken)
  34. iemand te paard helpen (=iemand een goede baan helpen krijgen)
  35. iemand te paard helpen. (=iemand helpen, steunen)
  36. iemand uit de brand helpen (=iemand uit de nood helpen)
  37. iemand uit de droom helpen (=iemand vertellen hoe het écht in elkaar zit)
  38. ik help je dat wensen (=ik hoop het wel voor je!)
  39. kijken als een schelvis (=lodderig, dom of onbetrouwbaar kijken)
  40. met de helm (op) geboren zijn (=de toekomst kunnen voorspellen / bijzonder voorzichtig zijn)
  41. om zeep brengen/helpen/zijn (=doden/mislukken)
  42. op de proppen helpen (=iemand steunen en verder helpen)
  43. op het hellend vlak (=onzeker)
  44. op het kussen helpen (=aan de macht helpen)
  45. uit de nesten helpen (=uit de problemen helpen)
  46. uit het moeras helpen (=uit de problemen helpen)
  47. van de wal in de sloot (helpen) (=de situatie verergeren in plaats van verbeteren)
  48. voor de poorten van de hel weghalen (=uit het grootste gevaar redden)
  49. wat helpt fluiten, als het paard niet pissen wil. (=een zinloze oplossing)
  50. weer in het zadel helpen (=helpen om weer door te kunnen gaan)

110 betekenissen bevatten `hel`

  1. op het kussen helpen (=aan de macht helpen)
  2. alle baat helpt zei de schipper, en hij blies in het zeil (=alle beetjes helpen)
  3. een oortje gespaard is een oortje gewonnen. (=alle beetjes helpen als je spaart.)
  4. eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
  5. als het huis volbouwd is breekt men de steigers af (=als het doel bereikt is, vergeet men de helpers)
  6. als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand (=als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp)
  7. van de ratten besnuffeld/gebeten zijn (=ben je nu helemaal gek!)
  8. beter een half ei dan een lege dop (=beter iets dan helemaal niets)
  9. mijn verstand staat er bij stil (=dat begrijp ik helemaal niet)
  10. dat is geen punt. / Daar maken we geen punt van (=dat is geen probleem. / Dat is helemaal geen argument)
  11. dat is een ver-van-mijn-bedshow (=dat is iets waar ik me helemaal niet mee bezighoud; dat is iets dat op grote afstand van hier gebeurt)
  12. dat past als een vuist in een oog (=dat past helemaal niet)
  13. kap en keuvel (=de hele boel)
  14. alles kort en klein slaan (=de hele inboedel kapot slaan)
  15. een streep door de rekening halen (=de schuld van iemand kwijtschelden en het er niet meer over hebben)
  16. genade voor recht laten gelden (=de straf kwijtschelden)
  17. als de ene hand de andere wast worden ze beide schoon (=de taak wordt gemakkelijk als je elkaar helpt)
  18. het heen en weer krijgen (=diarree krijgen - vooral gezegd van iets dat helemaal niet bevalt)
  19. een (modder)figuur slaan (=een belachelijke of domme indruk maken)
  20. een goede buur is beter dan een verre vriend (=een goede buur kan je beter helpen dan een verre vriend)
  21. een draai aan het verhaal geven (=een hele eigen versie van wat er gebeurd is vertellen)
  22. een heel alfabet (=een heleboel)
  23. als de vos de passie preekt boer pas op je ganzen (=een huichelaar is niet te vertrouwen)
  24. een schurftig schaap steekt de hele kudde aan (=een slechte persoon in een groep, maakt de hele groep slecht)
  25. hou en trouw (beloven) (=elkaar overal (zullen) helpen)
  26. er geen tittel of jota van afweten (=er helemaal geen kennis van hebben)
  27. van Teeuwes nog Meeuwes weten (=ergens van helemaal geen verstand hebben)
  28. de huid vol schelden (=flink uitschelden)
  29. tabula rasa maken (=geheel herbeginnen - de boel helemaal opruimen)
  30. moederziel alleen (zijn) (=helemaal alleen (zijn))
  31. op een strowis komen aandrijven (=helemaal berooid en arm ergens komen)
  32. zo zat als een deur (=helemaal bezopen zijn)
  33. van de kook zijn (=helemaal in de war zijn)
  34. er zonder kleerscheuren afkomen (=helemaal niets mankeren na een ongeluk)
  35. zwijgen als het graf (=helemaal niets zeggen en/of totaal niets over iets vertellen)
  36. zwijgen in alle talen (=helemaal niets zeggen, niets van zich laten horen)
  37. kruit noch lood hebben (=helemaal ongewapend zijn)
  38. uit het veld geslagen zijn (=helemaal van streek zijn)
  39. averechts uitpakken (=helemaal verkeerd aflopen. Tegengesteld uitpakken)
  40. tot op de draad versleten (=helemaal versleten)
  41. op en top (=helemaal, tot in de puntjes)
  42. de hand lenen tot (=helpen)
  43. weer in het zadel helpen (=helpen om weer door te kunnen gaan)
  44. het loopt in`t honderd (=het gaat helemaal mis)
  45. zo klaar als een klontje voor iemand zijn (=het helemaal begrijpen)
  46. het is volle bak (=het is helemaal uitverkocht; er zijn heel veel mensen)
  47. er zit een luchtje aan (=het is niet juist, het klopt niet helemaal)
  48. het is boter aan de galg gesmeerd (=het is zinloos, het kan niet helpen)
  49. een lans breken voor iemand (=het voor iemand opnemen, voor iemand de best doen diegene ergens mee te helpen iets te verkrijgen)
  50. er lak aan hebben (=het zich helemaal niet aantrekken)

50 dialectgezegden bevatten `hel`

  1. 'n kleur of ge de hel ágeblaoze hed (=een rode kleur) (Horster)
  2. 't ès kérmis èn de hél (=als het regent en de zon schijnt) (Bilzers)
  3. 't laeven ès waajne piemel, heil hél mér nauts nie lank genoeg (=niemand is vlug content met zichzelf) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. as ’t raengentj en de zon sjientj, den is ’t kèrmes inne hèl (=je hebt gelijktijdig een goede en slechte situatie en dat levert meestal niet veel goeds op) (Heitsers)
  5. aske liegt, gouje nor d’élle (=wie liegt gaat naar de hel) (Meers)
  6. baeter hêl bloëze dan zëne mond verbranne (=je spant je beter wat in dan fouten te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. bloeës nie te hêl aste métten zwakke bloës zits (=de trompetist heeft ernstige blaas-problemen) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. brandholt veur de hel (=een uitgesproken slechterik) (Westerkwartiers)
  9. daaj moet hél krétse vër rond te koëme (=die moet hard werken en besparen om rond te komen met zijn geld) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. dae ès aut de hël gekroeëpe terwaajl den dievel sloeëp (=die is aan de duivel ontsnapt, een duiveldjong) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. dae haet ein hel hoed (=hij kan veel hebben, hij heeft een dikke huid) (Heitsers)
  12. dae zuut d’r oet asof d’r de hèl haet aangeblaoze (=hij heeft een rode kop van de inspanning gekregen) (Heitsers)
  13. das zoe hél as koëperdroëd (=dat is niet te vreten omdat het zo taai is) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. dat stik mich hel tieëge (=daar ben ik helemaal niet blij mee) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. de haoën kan zoe hel kraeë as ter wilt, ët zin toch de hinne daaj de eer lègge (=de man mag zeggen wat hij wil, maar de vrouw beslist) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. de hël begint bau den hiemel ophült (=als je het mooie niet meer ziet in je leven, dan wordt het een hel) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. de hel opbouwen. (=onnodig de confrontatie aangaan, op ramkoers ligge) (Westfries)
  18. dê jis un hel weefke (=dat is een pienter vrouwtje) (Boakels)
  19. de wèèg noë den hiemel es bergop, dae noë de hel lûp bergaof (=is moeilijk in de hemel te komen) (Bilzers)
  20. de weg noar de hel is plaveid met goeie veurneem' ns (=zijn goede voornemens uitstellen) (Westerkwartiers)
  21. de zuls hel moette krabbe / kretse (=je zult hard moeten werken) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. det brandj wie ‘n hèl (=dat brandt goed/hard) (Heitsers)
  23. doë geeste geen hêl kiëtële van sjijte (=daarmee (beetje geld) gaat je niet veel verder kunnen) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. doe höbs 'ne kop of wènts-te de hèl geblaoze höbs (=je hebt een hoofd alsof je de hel geblazen hebt) (Aelsers)
  25. doë mopeste hel vür ploetere (=daar moet je hard voor werken) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. doë zulste geen hel kiëtële van sjijte (=daar ga je niet hard van kunnen leven) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. doë zulste nie hel van zinge (=met dat weinige geld ga je niet ver komen) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. doeë zulste geen hel kieëtëlë van sjijte (=dat gaat maar weinig opbrengen) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. Echtig en techtig. Kopken af en recht noar d' el (=Echtig en techtig. Kopke af en recht naar de hel) (Antwerps)
  30. forsiër dich mér nie te hél ! (=wanneer begin je nu eindelijk eens wat te doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. Gae hetj 'ne kop of dej-je de hel geblaoze hetj (=Iemand met een bezweet hoofd) (Weerts)
  32. ge kun mijne zak opblaoze (=loop naar de hel) (Oudenbosch)
  33. Ge zèt nog hèl op oewe liftet (=Je bent nog een kwiek persoon) (Geffes)
  34. God zal je dwars door de hel heen lazeren., datje darmen verdruipeny kan je een kaarsje draaien om je bij te lichten op je weg naar de hel en de eeuwige verdoemenis. ( dit wordt supersnel achtereen gezegd) (=Vervloeking naar iemand die je liever dood ziet gaan.) (Utrechts)
  35. hêl nieëte moete kraoke (=zware tijden doormaken) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. hel niëte kraoke (=het hard te verduren krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. hel of neet hel t'rin met det vel (=Hard of niet hard erin met dat vel) (Kinroois)
  38. hel op zen toeng moete bijte (=inslikken wat je wil zeggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. hij is zo glad als een paling in een emmer snot (=een hel slim iemand) (Boksmeers)
  40. hil hel zen (=bij de tijd zijn) (Valkenswaards)
  41. ich dink dat het haaj seffës geet waeë (=dadelijk breekt hier de hel los) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. kermes in de hel (=regen bij zonneschijn) (Rillaars)
  43. kermis in de hel (=regen en zonneschijn tegelijk) (Schunnebroecks)
  44. leugenjeir, gè gô recht nor ' d aal (=leugenaar, gij gaat recht naar de hel) (Sint-Niklaas)
  45. Liefde doert langer mét stil te kalle en hel te liege (=Liefde komt méér uit het hoofd dan uit het hart) (Bilzers)
  46. më zustërkë stoeëkde de stoeëf zoe hêl dat zë zoeng en haajldë (=mijn zusje stookte de kachel zo hard dat ze zong en huilde) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. mèt zau e kleen këzemke zulste geen hel kieëtëlë¨sjijte (=met zulk een mager loon zal je niet ver springen) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. n hel nieët kraoke (=een moeilijke periode doormaken) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. Nen helg wief is better dan een deurn hege om t`hoes, Nen hel wief is better dan een deurn hege om t`hoes (=Een kwade vrouw is beter dan een doornen haag om het huis) (Twents)
  50. On hêl würke és nog niemed daud gegon, mér ich pak toch nie daaj riskaose (=Van werken sterf je niet, denk ik tenminste) (Bilzers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen