36 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `haar`
- al is de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt haar wel (=leugens komen altijd uit)
- daar hangt de schaar uit (=men is daar niet te vertrouwen)
- daar is een haartje in de boter (=daar is ruzie of wrijving)
- de tijd gaat snel, gebruik haar wel (=verspil nooit de tijd die je kan gebruiken)
- de vierschaar spannen. (=een rechtzitting houden. (vierschaar = middeleeuws gerechtelijk bestuur))
- een haar in de boter vinden/zoeken (=op het kleinste detail vitten)
- een oude zwaluw weet haar nest. (=oude mensen hebben veel levenservaring.)
- een vrouwenhaar trekt sterker dan tien paarden. (=de invloed van een vrouw is zeer sterk)
- een wild haar in de neus hebben (=onbezonnen en wild zijn)
- eigen haard is goud waard (=het is nergens zo mooi als thuis / men hecht veel waarde aan het eigen bezit)
- geen haar op mijn hoofd die er aan denkt (=ik wil hiermee niet akkoord gaan)
- gekroesd haar, gekroesde zinnen (=vreemdelingen hebben andere zeden en gewoonten)
- gekruld haar, gekrulde zinnen (=vreemdelingen hebben andere zeden en gewoonten)
- grijs haar, wijs haar. (=verstand komt met de jaren)
- haar op de tanden hebben (=van zich af kunnen bijten)
- haar wil is wet (=als wat zij wil niet gebeurt, dan ontstaan er grote conflicten)
- haarscherp (=(van een afbeelding) getrouw tot in fijne details)
- het gaat hem/haar voor de wind (=hij/zij heeft geluk)
- het is er haardje bij schuurtje (=het is er klein, dicht op elkaar)
- het is kwaad kammen daar geen haar is. (=bij arme mensen valt niets te halen)
- het laken door het oog van de schaar halen. (=een deel voor jezelf houden.)
- het scheelde maar een haartje (=dat ging maar net goed)
- het werkt als haarlemmerolie (=iets dat overal voor te gebruiken is)
- het zit eraan bij hem/haar (=diegene kan het betalen, er is genoeg)
- iemand geen haarbreed in de weg leggen (=iemand op geen enkele manier ergens mee hinderen of tegenhouden)
- iets door het oog van de schaar halen (=materiaal van op het werk voor jezelf houden / Jezelf oneerlijk zaken toe-eigenen)
- iets niet naar het haar zijn (=iets niet bevallen)
- je kan geen kaalkop bij het haar vatten (=bij de arme valt niets te rapen)
- kroes haar kroeze zinnen (=iemand met gekruld haar is wispelturig)
- lopen als een kip die haar ei niet kwijt kan (=onrustig heen en weer lopen)
- met de handen in het haar zitten (=geen oplossing meer weten)
- met huid en haar (=geheel en al)
- van hot naar haar (=heen en weer)
- van huis en haard verdreven (=dakloos zijn)
- ze staat in haar eigen licht (=ze is trots op zichzelf)
- zij hangt haar man de blauwe huik om (=zij bedriegt haar man)
9 betekenissen bevatten `haar`
- lege kisten, maken twisten. (=bij schaarste onstaat ruzie)
- de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
- de vierschaar spannen. (=een rechtzitting houden. (vierschaar = middeleeuws gerechtelijk bestuur))
- ieder kwartier heeft zijn manier. (=elke streek heeft haar eigen gebruiken)
- iemand wel achter het behang kunnen plakken (=iemand heel vervelend vinden, waardoor je het liefst even helemaal niets meer met hem of haar te maken zou willen hebben)
- kroes haar kroeze zinnen (=iemand met gekruld haar is wispelturig)
- een roze bril op hebben (=verliefd op iemand zijn en hierdoor zijn/haar mindere kanten niet zien)
- zuivel op zuivel is voer voor de duivel (=werd gezegd als je te veel zuivel at terwijl het schaars was)
- zij hangt haar man de blauwe huik om (=zij bedriegt haar man)
50 dialectgezegden bevatten `haar`
- 'k haar 'n bestn dag ehad. (=ik had een goede dag) (Vechtdals)
- 'k haar em nog woarschouwd (=ik had hem nog gewaarschuwd) (Westerkwartiers)
- 'k haar gien dreuge droad meer aan 't lief (=mijn gehele lichaam was bezweet) (Westerkwartiers)
- 'k maag heur wel lied'n (=ik mag haar wel graag) (Westerkwartiers)
- 'k zal er gieën'n troan om loaten (=ik zal het / hem / haar totaal niet missen) (Wichels)
- 'keb eur is goe gepakt (=ik ben met haar naar bed geweest) (Antwerps)
- 'kep eur alle oeke van de slopkaomer loate zing (=ik ben met haar naar bed geweest) (Antwerps)
- 'n schêj wi-j de verlingdje beekstraot (=de scheiding in het haar is niet recht) (Weerts)
- 't ès èr mojer gesketen (='t is helemaal haar moeder) (Meers)
- 't ès grat èr mojer (='t is helemaal haar moeder) (Meers)
- 't es wel besteekt (=het is zijn / haar / uw verdiende loon) (Waregems)
- 't haor op zolder (=haar opsteken) (Nunspeets)
- 't hor ofschoeperen (=het haar afbranden) (Veurns)
- 't is green at (=er zit een haar in de boter) (Booms)
- 't oog was groder as de moag (=ze kon haar bord eten niet op) (Westerkwartiers)
- 't zijn goaten in heur kesses (=er zitten gaten in haar kousen) (Evergems)
- 't Zit doar e scheete verdroaid (=Daar zit een haar in de boter) (Langemarks)
- 't zit schieëf (=er zit een haar in de boter) (Kaprijks)
- ' k haar d' r al lucht van kreeg' n (=ik had er al iets van gehoord) (Westerkwartiers)
- ' k heb ' n zwak veur heur (=mijn voorliefde gaat naar haar uit) (Westerkwartiers)
- ' kem eur alle oeke van de slopkamer late zieng (=ik he haar alle hoeken van de kamer laten zien, wilde sex gehad) (Antwerps)
- a pinkt op eiêr (=een oogje trekken, hij trekt een oogje op haar) (Meers)
- aan heur heb 'k gien boodschap (=met haar wil ik niets van doen hebben) (Westerkwartiers)
- Aater haarieke van de Knaajnkes on de bêm èn Eek hoch de Sjutteraaj van Eek hunne boom ston, tësse de kiëzebeem (=Achter 'Huis Gregoor' had de schutterij van Eik haar schietstand, tussen de kersenbomen.) (Munsterbilzen - Minsters)
- Aj edeur mej jong vol gedouwe (=Hij heeft haar zwanger gemaakt) (Ossendrechts)
- Ak em aai bet ie (=Als ik hem / haar aai dan bijt hij / zij) (Geldermalsens)
- al bringe de kraeën het aut (=al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel) (Munsterbilzen - Minsters)
- alle foetelkes koëmen aut, al bringen et de kraeë noë baute (=al gaat de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel) (Munsterbilzen - Minsters)
- armpie over 't skoertje (=Met je arm om het meisje haar schouder wandelen) (Noordwijks)
- as daajet èn hër krolle hèt (=als ze haar zinnen daaop heeft gezet) (Munsterbilzen - Minsters)
- aste liefde din wiëd, zieste alles dûr e vergrautglaos (=n let meer om mekaars foutjes als een haar in boter is) (Bilzers)
- beeter grèès as kèès (=beter grijs haar dan kaal) (Tilburgs)
- bij heur (=bij haar) (Brakels (gld))
- bij heur was dat schering en ienslag (=bij haar kwam dat heel vaak voor) (Westerkwartiers)
- boetches brein (=haar vlechten) (Veurns)
- cinema verniet (=wanneer je een vrouw haar slip kan zien) (Bornems)
- d'r is met heur gien laand te bezeil'n (=met haar valt niets te beginnen) (Westerkwartiers)
- D'r zit een haar in de boter (=ruzie in het huishouden) (turnhouts)
- da schild en luis op ne pletskop (=dat scheelde geen haar) (Melseels)
- da schol gieën hoar (=dat scheelde geen haar) (winksels)
- da vramengs is een echte schetteras (=als die vrouw praat of lacht hoort men haar van ver) (Sint-Niklaas)
- da woaf mè eur soot (=die vrouw met haar kinderen) (Willebroeks)
- da woaf mè euren dikken ol, die mè eul fort (=die vrouw met haar dik achterwerk) (Willebroeks)
- da's 'n kolfke noar heur haand (=dat past precies in haar straatje) (Westerkwartiers)
- da's heur met de paplebel iengoot'n (=dat is haar van jongs af aan geleerd) (Westerkwartiers)
- da's heur oogabbeltje (=dat is haar allerliefste bezit) (Westerkwartiers)
- da' s heur met de paplebel iengoot' n (=dat is haar van kindsbeen af geleerd) (Westerkwartiers)
- daai hét viël naute op herre zank (=dat duurt een tijdje met haar) (Bilzers)
- daaj deed hër fëmiele graute sjaan aon (=ze is haar hele familie te schande) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj ès nie heil kommilfoo (=zij is wat geraakt in haar hoofd) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen