Spreekwoorden met `drie`

Zoek

19 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `drie`

  1. alle goede dingen bestaan in drieën (=gezegd van iets waarvan men er twee heeft en een derde wil krijgen)
  2. als niet komt tot iet dan is het allemans verdriet (=een `parvenu` heeft dikwijls kapsones)
  3. altijd brood eten verdriet ook. (=een mens wil ook eens een verzetje.)
  4. bezoek en vis blijven drie dagen fris (=je moet geen gasten te lang laten logeren want dan ga je je aan hun gewoonten ergeren)
  5. de drie h s meegeven (=iemand (zo mogelijk definitief) wegsturen)
  6. de drie h s op de rug hebben (=vast zitten, niet weg kunnen komen)
  7. driemaal is scheepsrecht (=de derde keer zal je wel gaan lukken)
  8. een ei is geen ei twee ei is een half ei drie ei is een paasei (=één is niet genoeg, twee is beter, drie is goed)
  9. een goeie vis moet drie keer zwemmen (=in het water, in de boter of kookvocht en in de wijn)
  10. een lucifer in drieën kunnen kloven (=erg zuinig zijn)
  11. een stadspraatje duurt maar drie dagen. (=mensen vergeten snel)
  12. gasten en vis blijven maar drie dagen fris. (=je moet als gast niet te lang blijven.)
  13. het grootste mirakel duurt maar drie dagen. (=mensen vergeten snel)
  14. ieder dubbeltje drie keer omdraaien (=zo gehecht zijn aan geld dat men aarzelt bij iedere uitgave)
  15. iemand met open ogen bedriegen (=iemand bedriegen terwijl hij erbij staat)
  16. schijn bedriegt (=dingen zijn niet altijd zoals ze zich voordoen)
  17. tot geen drie kunnen tellen (=erg dom zijn)
  18. wie liegt bedriegt. (=wie een leugen vertelt doet ook andere dingen die niet mogen)
  19. zuinigheid die de wijsheid bedriegt (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)

32 betekenissen bevatten `drie`

  1. de derde streng houdt de kabel. (=alle goede dingen bestaan in drieën)
  2. er zijn geen rozen zonder doornen (=bij elk geluk is er ook verdriet)
  3. buurmans leed troost (=door het verdriet of de pijn van een ander kun je je eigen verdriet en pijn beter verdragen)
  4. de derde man brengt de spraak aan (=drie hebben gemakkelijker een gesprek dan twee)
  5. een nagel aan iemands doodkist (=een groot verdriet of iemand die een groot verdriet veroorzaakt)
  6. een ei is geen ei twee ei is een half ei drie ei is een paasei (=één is niet genoeg, twee is beter, drie is goed)
  7. door de ziel gaan (=erg pijnlijk of verdrietig zijn)
  8. het is kwaad stelen waar de waard een dief is. (=het is moeilijk om een bedrieger te bedriegen)
  9. wie met de duivel uit één schotel wil eten, moet een lange lepel hebben. (=het valt niet mee iemand te bedriegen, die er zelf bedrieglijke parktijken op na houdt.)
  10. klein is de rouwe, valt de oude koe dood. (=hoe ouder iemand sterft hoe minder het verdriet)
  11. iemand de huid over de oren halen (=iemand afzetten, bedriegen)
  12. iemand in de luren leggen (=iemand bedriegen of misbruiken)
  13. iemand met open ogen bedriegen (=iemand bedriegen terwijl hij erbij staat)
  14. iemand om de tuin leiden (=iemand beetnemen of bedriegen)
  15. iemand een rad voor de ogen draaien (=iemand iets wijsmaken / iemand op gemene wijze bedriegen)
  16. iemand zand in de ogen strooien (=iemand iets wijsmaken, iemand bedriegen)
  17. iemand verlakken (=iemand onwaarheden wijs maken of bedriegen)
  18. iemand bij de neus nemen (=iemand voor de gek houden; iemand bedriegen)
  19. appelen/knollen voor citroenen verkopen (=oplichten, bedriegen)
  20. het is niet overal zomer waar de zon schijnt. (=schijn bedriegt)
  21. het is niet al goud wat blinkt (=schijn bedriegt)
  22. het zijn niet allen monniken die kappen dragen (=schijn bedriegt, je kunt je in mensen vergissen)
  23. het zijn niet allen koks die lange messen dragen (=schijn bedriegt, je kunt je in mensen vergissen)
  24. het zijn niet allen jagers die op de hoorn blazen. (=schijn bedriegt, je kunt je in mensen vergissen)
  25. zuinig kijken (=teleurgesteld of verdrietig kijken)
  26. de haan en de vos hebben elkaar te gast (=twee bedriegers zijn steeds op hun eigen voordeel uit)
  27. alle scheuten zijn geen rozen. (=uiterlijk bedriegt; niet alles is van hoge kwaliteit.)
  28. paardenkeutels zijn geen vijgen (=uiterlijk kan bedriegen / laat je niks wijsmaken)
  29. iemand van kwade trouw verdenken (=verdenken dat iemand bedriegt)
  30. krokodillentranen huilen (=verdriet veinzen)
  31. zij hangt haar man de blauwe huik om (=zij bedriegt haar man)
  32. met hoorntjes lopen (=zijn vrouw bedriegt hem, heeft een minnaar)

41 dialectgezegden bevatten `drie`

  1. ast wait met st magriet, regnt het drie daagn veul, weinig of niet (=weerspreuk) (Drents)
  2. de deugd lopt ien 't midd'n (=wanneer er drie naast elkaar lopen :) (Westerkwartiers)
  3. De geldzak en bedelzak hangen gien dree geslachten an de deure (=Voorspoed en tegenslag duurt vaak niet langer dan drie geslachten) (Giethoorns)
  4. De wiez, n kuump uut oost, n, mer , t bent d, r maar dree west. (=De wijzen kwamen uit het oosten, maar het waren er maar drie) (Twents)
  5. die ken onthold'n van twaalf uur tot de middag (=die heeft een geheugen van drie keer niks) (Westerkwartiers)
  6. domme veerljoar (=eerste drie maanden van een baby, als deze veel slaapt) (Epers)
  7. Dr zitte drie maensen en een Oudurper (=Daar zijn weinig mensen) (Flakkees)
  8. draa raa aare (=drie rauwe eieren) (Westels)
  9. Draageslacht (ook: Viergeslacht, Vaafgeslacht) (=drie opeenvolgende generaties van hezelfde geslacht) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  10. Drau rau aure (=drie rauwe eieren) (Mechels (BE))
  11. Dreestuuvershanen (=Jonge haantjes die drie stuivers kostten) (Twents)
  12. drie k'raaien! (=U heeft drie pogingen om achter de waarheid te komen!) (Tilburgs)
  13. drie man en e pèèrdekop (=Heel weinig volk) (Veurns)
  14. drie vingers, pink en doim! (=Wat is er aan de hand?) (Zaans)
  15. drijbaintje diklief staait aaltied mit pietje stief (=groninger koffiepot op drie pootjes) (Gronings)
  16. droi raa aaieren in e pènneke gekloesjt (=drie rauwe eitjes in een pannetje geklutst) (Aalsters)
  17. drou en oneffen (=drie en een beetje) (Ninoofs)
  18. droue raa ouern in e penneke geklutst (=drie rouwe eitjes in een pannetje geroerd) (Baasrode)
  19. ein twie drijj veer vijjf zeve ach ellef twellef daartien vieftien (=een twee drie vier vijf zeven acht elf twaalf dertien vijftien) (Mestreechs)
  20. Gaa meugt draa kiêre roeie (=Jij mag drie keer raden) (Sint-Katelijne-Waver)
  21. geeën drie mal zeevn meeër (=niet zo jong meer) (Waregems)
  22. heur gezicht stijt op drie doag'n onweer (=zij kijkt heel boos) (Westerkwartiers)
  23. houd aan, maak laam, veer houe op de kis, umdat ut drie daag vasteloavend is (=hou vol, vertel, we slaan op de kist omdat het drie dagen carnaval is) (Sittards)
  24. ie is deur de rehels van drie (=doorgewintert persoon) (Zeeuws)
  25. iejen brak zen biejen, twieje zette het oniejen, draa goeng verbaa, vier goeng no Lier, vaaf sloeg zen waaf, zes trok zen mes, zeuve goeng no Leuve, acht heef de wacht, neege heef hem teege en tien had hem gezien (=één brak zijn been, twee zette het aaneen, drie ging voorbij, vier ging naar Lier, vijf sloeg zijn wijf, zes trok zijn mes, zeven ging naar Leuven, acht hield de wacht, negen hield hem tegen en tien had hem gezien) (herenthouts)
  26. ij ee 3 knegjonz (=hij heeft drie zonen) (Evergems)
  27. Ik kreeg het foor een skeet en drie knikkers (=Ik kreeg het voor een appel en een ei) (Texels)
  28. In de winterdag kenne ze raie over 'n panlat, en in de zeumerdag naggenies over drie bai ellef. (3x11 is een stevige houtmaat) (=Des winters komen ze rond van bijna niets, 's zomers bulken ze van het geld en kan er niets vanaf.) (Zaans)
  29. jis gièèn drie maol zeevn nie mièè (=hij is niet meer zo jong) (Kortemarks)
  30. Ketr' is viere, zei Koksje, en je stak ze wuuf bie drie oed' enn (traditionele zei-spreuk) (=Quatre is vier, zei Kokje, en hij stak zijn wijf bij drie oude hennen) (Klemskerks)
  31. mèt drie Käöninge zeen de daag eine hanesjrei gelingdj (=de dagen zijn met drie Koningen weer ietsje langer geworden) (Heitsers)
  32. t 'alverdraen (=om half drie) (Wichels)
  33. te reke (vb. drie slagen) (=kort na elkaar (vb. drie slagen) ) (Waregems)
  34. ten ieën, ten twieën ten drêën, ... (=om één uur, om twee uur, om drie uur ...) (Kaprijks)
  35. Twieë achterein det zeen t'r driej ofwaal twelf! (=twee achter mekaar dat zijn er drie) (Kinroois)
  36. Twintig over drie (=Tien voor half vier) (Ewijk (Euiwwiks))
  37. ut zaag er zwart van ut vòlk: drie fraaters en unne koolenboer (=de belangstelling viel bitter tegen.) (Tilburgs)
  38. voor drie dagen geleden (=drie dagen geleden) (Wagenings)
  39. Witte geit drie kraaien. (=Weet jij het drie keer raden.) (Betuws)
  40. Zo groos as 'n ouwe aap (mit drie steerte). (=Zo trots als een pauw.) (Zaans)
  41. Zo, we krijguh drie daguh slech weer. (=Iemand die een boos gezicht heeft / trekt) (Utrechts)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen