Spreekwoorden met `brand`

Zoek

27 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `brand`

  1. als buurmans huis brand is het tijd om uit te zien. (=leer van andermans problemen)
  2. as is verbrande turf (=aan een belofte (as = als) heb je niets)
  3. bang zijn zich aan koud water te branden (=erg voorzichtig zijn)
  4. beter hard geblazen dan de mond gebrand (=het is beter dat men zich inspant dan dat er door slordigheid of luiheid iets fout gaat)
  5. branden als een (tiere)lier (=een heel erg hevige brand)
  6. branden als een fakkel (=zeer fel branden)
  7. brandende kwestie (=een dringende, actuele zaak)
  8. de schepen achter zich verbranden (=een beslissing nemen en niet meer terug kunnen)
  9. dominee brand je bekje niet (=pas op! Het eten of de drank is heet!)
  10. een kaars voor de duivel branden (=slechte daden goedpraten omdat er je er voordeel uit kan halen)
  11. een rots in de branding (=een persoon waarop je kunt vertrouwen en die je steunt.)
  12. er op gebrand zijn (=iets heel erg fijn vinden en er naar streven)
  13. gauw aangebrand zijn (=gauw geïrrteerd zijn)
  14. geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
  15. het geld brandt hem in de zak (=hij geeft zijn geld graag en gemakkelijk uit)
  16. hij geeft niet om wiens huis in brand staat, als hij zich maar aan de gloed kan warmen (=overal voordeel uit halen, ongeacht gevolgen voor anderen)
  17. iemand uit de brand helpen (=iemand uit de nood helpen)
  18. je kaars aan twee kanten branden (=zijn krachten of mogelijkheden al te vroeg verspillen)
  19. je vingers aan iets branden (=zich in iets vergissen, nadeel aan iets ondervinden)
  20. kijken of men water ziet branden (=heel erg verbaasd kijken)
  21. moord en brand schreeuwen (=uiterst verontwaardigd zijn)
  22. niet brandschoon zijn (=dingen misdaan hebben)
  23. ook tussen de mooie bloemen groeien brandnetels (=de schoonheid van de omgeving biedt geen garantie voor onaangename zaken)
  24. te veel vuur in een stoof doet ze branden (=te veel is schadelijk)
  25. uit de brand zijn (=geholpen zijn, problemen opgelost)
  26. wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten (=als je iets doms doet, moet je de gevolgen dragen (liefst zonder klagen))
  27. wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten (=wie een risico neemt, moet de gevolgen dragen)

8 betekenissen bevatten `brand`

  1. in de as leggen (=(doen) afbranden)
  2. branden als een (tiere)lier (=een heel erg hevige brand)
  3. een katje krijgen (=een uitbrander krijgen)
  4. in vuur en vlam staan (=erg opgewonden zijn / hevig branden)
  5. de rode haan laten kraaien (=iets in brand steken)
  6. naar de mutsaard rieken (=iets klopt zeer niet (mutsaard = brandstapel) / verdacht worden van ketterij)
  7. uit de as herrijzen (=opnieuw opbouwen na een brand)
  8. branden als een fakkel (=zeer fel branden)

39 dialectgezegden bevatten `brand`

  1. 't brand gjeen licht bovn (=Over een domme persoon) (maldegems)
  2. ' t braand as ' n liere (=het brand goed) (Westerkwartiers)
  3. aa seir in brand doeu (=de serre beginnen verwarmen, stoken) (Overijses)
  4. Ach, brand is erger. (=er zijn wel ergere dingen in het leven .) (Utrechts)
  5. an e brand en nohniehaar (=aangebrande aardppels) (Zeeuws)
  6. as der hier of deer maar un lampie brand (=relativerende opmerking) (Westfries)
  7. as een aa sjieër èn brand sjit, ès zë nimei te blèsse (=als een oude vrouw verliefd geraakt, is ze niet in te tomen) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. as een aa sjieër èn brand steet, ès ze moeilëk te blèssë (=zoveel te ouder, zoveel te gekker) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. As n aa sjier én brand slig, ester gee blësse mei on (=Hoe ouder hoe gekker!) (Bilzers)
  10. aste zolder èn brand steet, steet te kalder onder watter (=een goede rosse vrouw is sexueel hevig) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. Bèrkenhoot brant goed! zit de Gènker èn Zutendaal. - Brim aech! antwoordt de Zutendaler. (=Berkenhout brand goed! zegt de Genkenaar in Zutendaal. - Brem ook! antwoordt de Zutendaler.) (Genker)
  12. brand en moord roepe, viërdaste slaeg hëbs gehad (=nogal vlug in paniek slaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. daaj kos vieër kotse (=als 't hart in brand staat, vliegen de vonken uit de mond) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. De knaal stùt in de fik (=De berm van de Helenavaart staat in brand) (Helenaveens)
  15. de rooie hoan kraai'n loat'n (=een brand aansteken) (Westerkwartiers)
  16. det helleptj tieëge de muus zag de boor en hae stoeëk zien scheur in brând (=overdrijven om een klein probleem op te lossen) (Weerts)
  17. en aa schuu die in brand staa krijgde nie geblust (=oude liefde is zeer vurig) (Schunnebroecks)
  18. er sjrièfde alles biejein (=hij schreeuwde moord en brand) (Berg en Terblijts)
  19. Het brand as een liere (=Het brand goed) (Giethoorns)
  20. Het brand as een liere (=Het brand heel goed) (Giethoorns)
  21. het licht in brand steke (=licht maken) (Booms)
  22. ie dienkt over brand of uusuure (=makkelijk persoon) (Zeeuws)
  23. ie is noh a houw an e brand (=iemand die vlug boos is) (Zeeuws)
  24. ij ee lookerschen brand (=hij heeft zich niet gewassen / hij is vuil) (Lochristis)
  25. in brande (=in brand) (Kaprijks)
  26. je leert nooit een krepelen kenne voort gasthuus brand. (=je leert geen kreupele kennen voor het ziekenhuis in brand staat) (Flakkees)
  27. lokersen brand (=slecht gewassen) (Overmeers)
  28. lookerschen brand (=zand of moddervlekken op de huid) (Lochristis)
  29. me gezich brand waajën stoeëf (=mijn huis is gloeiend heet) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. moord en brand kaeke (=vermoorden ze hier iemand?) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. nen télévision in brand doën (=een televisie inschakelen) (Brussels)
  32. Nog te lui om brand te roepen. (=heel lui persoon) (Rotterdams)
  33. schier: Gardavau az 'n aa schier in brand staut (=Pas op als een oude persoon verliefd wordt) (Lebbeeks)
  34. schreeuw'n as 'n moager swien (=moord en brand schreeuwen) (Westerkwartiers)
  35. stoet a gat in brand (=iemand zeggen dat hij te ongeduldig is) (Hals)
  36. Um pen en ink roope (=Moord en brand schreeuwen) (Mechels (NL))
  37. wa nau gezoenge, zaagte kèster en de kêrk stond èn brand (=hoe gaan we dat oplossen) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. ze riep moîrd en brand (=ze riep dat horen en zien verging) (Kortemarks)
  39. ze vier brand oppe leig pitsje (=de bakker ziet er geen brood meer in) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen