Spreekwoorden met `pijp`

Zoek

12 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `pijp`

  1. de pijp aan maarten geven (=sterven, ermee ophouden)
  2. de pijp aan Maarten geven. (=er definitief mee stoppen)
  3. de pijp uitgaan (=sterven)
  4. de wereld is een pijp kaneel ieder likt eraan maar krijgt niet veel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
  5. een lelijke pijp roken (=zuur opbreken)
  6. een loden pijp hebben (=een hete vloeistof snel kunnen opdrinken)
  7. een zware pijp roken (=door eigen schuld in moeilijkheden komen)
  8. er een lelijke pijp aan roken (=er veel schade van ondervinden)
  9. er een vuile pijp aan roken (=er veel nadeel van ondervinden)
  10. het regent pijpenstelen (=het regent heel hard)
  11. het zit in de pijplijn (=er wordt aan gewerkt)
  12. naar iemands pijpen dansen (=(onderdanig) alles doen wat iemand vraagt)

24 dialectgezegden bevatten `pijp`

  1. dae geet nog ën goej pijp roke, dattër mér waach (=die krijgt de rekening nog gepresenteerd, even afwachten !) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. daor gaoi nog een pijp van roken (=daar ga je problemen mee krijgen) (Graauws)
  3. de pijp aoën Matte gaeve (=sterven) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. de pijp on Matte gaeve (=het opgeven, doodgaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. de pijp uit zijn (=weg zijn) (Lovendegems)
  6. een lekke pijp (=een lekke band) (Leids)
  7. een lëlëkë pijp roke (=zuur opbreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. Een looie pijp of een looie strot hebben (=Hete koffie drinken) (Westlands)
  9. geen (sjik) pijp toebak wieëd zin (=niets waard zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. hae gifte pijp on Matte (=de tabaksverkoper is de sigaar) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. Hedde gij nun looien pijp in oewe strot of wa (=Als iemand te snel koffie drinkt naar je zin) (Kerkdriels)
  12. hij is de pijp uit (=hij is overleden) (Klings)
  13. Hij is Kassiewijile / Hij is de pijp / piep uit./ Hij is kapot / Hij heb de pijp aon maartuh gegeve/ Hij is gaan hemeluh (=Hij is dood) (Utrechts)
  14. hij smookt 'n roare piep tebak (=roken - hij rookt een rare pijp tabak) (Westerkwartiers)
  15. ij iet de pijp oen den ette gegeive (=gestorven) (Lembeeks)
  16. Maok n iet uit, uiteidelek ga je toch de pijp auit / UItedeluk ga je toch kapot / Uiteideluk gaan we allemaal toch de piep uut (=Het maakt niet uit hoe je leeft, uiteindelijk ga je toch dood en weet je niets meer.) (Utrechts)
  17. mën pijp ès aut (=ik ben doodop) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. òn un pèèp lörreke (=een pijp roken) (Tilburgs)
  19. uut ze kot komm'n (=uit z'n pijp komen) (Veurns)
  20. ze smore n hennege segaar (=voor de tabaksverkopers gaat de pijp uit) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. zen pijp autkloppe (=doodgaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. zën pijp geet aut - -hae geet de pijp aut (=hij gaat dood) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. zèn pijp is veir uit; ès veir den ond gô voeieren (=hij zal niet lang meer leven) (Sint-Niklaas)
  24. zes de pijp uit (=zij is weg) (Erps)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen