1486 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ij`
- dat loopt op zijn einde (=het is bijna afgelopen)
- dat mag met een krijtje aan de balk (=dat is een ongewone gebeurtenis)
- dat paard zal mij niet meer slaan (=dat zal mij niet meer gebeuren)
- dat raak je aan de straatstenen niet kwijt (=dat is niet te verkopen)
- dat raakt mijn koude kleren niet (=ergens niets mee te maken hebben en zich niet voor interesseren)
- dat snijdt geen hout (=dat heeft er niets mee te maken; het bewijst niets)
- dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
- dat zal mij een zorg wezen (=daar trek ik me niets van aan)
- dat zal mijn klomp niet roesten (=ik maak me er niet druk om; het kan mij niet schelen)
- dat zet geen zoden aan de dijk (=dat is geen bijdrage van serieuze betekenis)
- dat zijn aambeien met slagroom (=dat heeft niets met elkaar te maken)
- dat zijn de Alfa en de Omega. (=dat is het begin en het einde.)
- dat zijn twaalf eieren en dertien kuikens. (=een meevaller)
- dat zijn ze niet die `t Wilhelmus blazen (=dat zijn onze vrienden niet)
- de Benjamin zijn (=het lievelingetje zijn)
- de bijl aan de wortel leggen (=het kwaad in de oorsprong trachten uit te roeien)
- de bijl ligt al aan de wortel (=de straf zal spoedig volgen)
- de bijl naar de steel werpen (=iets geheel opgeven)
- de boel erbij neergooien (=ermee stoppen)
- de boog kan niet altijd gespannen zijn (=men moet zich soms ook kunnen ontspannen)
- de bordjes zijn verhangen (=de omstandigheden zijn veranderd)
- de boter alleen op zijn koek willen hebben (=de anderen niets gunnen - zelf alles willen hebben)
- de bout op de kop krijgen. (=een geschil verliezen)
- de bovenhand krijgen (=winnen, zegevieren)
- de bramzeilen bijzetten (=alles op alles zetten)
- de bui over laten drijven. (=niet reageren op een moeilijke situatie)
- de daad bij het woord voegen (=onmiddellijk doen wat men zegt te zullen doen)
- de dingen bij hun naam noemen (=zeggen waar het op staat)
- de dood op het lijf jagen (=schrik aanjagen)
- de dorsende os zult gij niet muilbanden (=iemand die voor je werkt moet je goed behandelen)
- de draad kwijt zijn (=de loop van het verhaal niet meer kunnen volgen)
- de druiven zijn zuur (zei de vos maar hij kon er niet bij) (=van iets dat men niet krijgen kan, zeggen dat men het niet wil)
- de duiten bijten hem (=hij verspilt zijn geld)
- de duivel schijt altijd op de grootste hoop (=het ongeluk treft meestal degenen die al in moeilijkheden verkeren.)
- de één mag een paard stelen, de ander mag niet over het hek kijken. (=sommigen mogen alles, anderen mogen niets)
- de ene pijl de andere nazenden (=een dwaze of nutteloze daad herhalen)
- de fiolen van zijn toorn uitstorten (=heftig uitvaren)
- de gebeten hond zijn (=ten onrechte worden beschuldigd)
- de gekken krijgen de beste kaarten (=het geluk is met de dommen)
- de gekken krijgen de kaart (=dwaze en onverstandige mensen krijgen hun gelijk of ze dat hebben of niet)
- de gelegenheid bij de haren grijpen (=de kans niet laten voorbijgaan)
- de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
- de hand over zijn hart strijken (=voor één keer toestaan)
- de handen dicht mogen knijpen (=van geluk mogen spreken)
- de handen vrij hebben (=tijd hebben om iets te doen)
- de haren ten berge (doen) rijzen (=ergens erg van (doen) schrikken)
- de haring hangt aan zijn eigen kieuwen (=men dient verantwoording te nemen voor de eigen daden)
- de haringvijver (=de Noordzee)
- de hoofden bij elkaar steken (=overleg plegen)
- de hort op zijn (=op pad zijn)
2098 betekenissen bevatten `ij`
- nood breekt wet (=bij moeilijke omstandigheden is er meer geoorloofd)
- lege kisten, maken twisten. (=bij schaarste onstaat ruzie)
- op apegapen liggen (=bijna dood of erg benauwd zijn)
- aan de rand van het graf staan (=bijna dood zijn)
- met een been in het graf staan (=bijna dood, ernstig ziek)
- op een oor na gevild zijn (=bijna in orde zijn)
- op je laatste benen lopen (=bijna niet meer kunnen van vermoeidheid)
- op je zenuwen leven (=bijna overspannen geraken)
- goede raad is duur (=bijna te moeilijk om raad te kunnen geven)
- gezouten scherts (=bijtende scherts)
- verbi causa (=bijvoorbeeld)
- verbi gratia (=bijvoorbeeld)
- exempli gratia (=bijvoorbeeld)
- de koning te rijk zijn. (=bijzonder gelukkig zijn)
- in een goed blaadje staan (=bijzonder gewaardeerd worden)
- nijdig als een spin (=bijzonder nijdig)
- de lakense bril erbij opzetten (=bijzonder scherp toekijken)
- zo stijf als een bonenstaak (=bijzonder stijf)
- zo stil dat je een speld kunt horen vallen (=bijzonder stil)
- van luie Kees (=bijzonder traag)
- van een leien dakje gaan (=bijzonder vlot en zonder problemen verlopen)
- in het oog hebben (=binnen het gezichtsveld zijn)
- in zijn schik zijn (=blij en opgewekt zijn)
- wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
- blijf uit zijn kielwater of je raakt in zijn zog (=blijf uit zijn buurt, want je wordt er slechter van)
- doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. (=blijf vooral normaal doen)
- vasthouden aan een strootje (=blijven hopen op een kleine kans.)
- bij zijn positieven blijven (=blijven opletten)
- je kop erbij houden (=blijven opletten, aandacht vasthouden)
- op de been blijven (=blijven staan; niet ziek worden; niet verslagen worden)
- wanneer de boeren niet meer klagen, nadert het einde der dagen (=boeren klagen altijd)
- in februari klagen de boeren het minst. (=boeren klagen altijd maar februari heeft de minste dagen om in te klagen (grapje))
- elk zijn meug, zei de boer en hij at paardenkeutels in plaats van vijgen. (=boeren zijn koppige mensen die hun eigen zin doen)
- op de boom verkopen (=boomvruchten verkopen voor ze geplukt zijn)
- met opgestoken/opgestreken/opgezet zeil naar iemand toe gaan (=boos naar iemand toe gaan of boos bij iemand binnen komen)
- je eer verpanden (=borg staan op zijn erewoord)
- groot bal op kleine aardappelen (=boven zijn stand leven)
- door de wol geverfd zijn (=brutaal , schaamteloos zijn)
- een grote mond hebben/opzetten (=brutaal zijn)
- kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
- van zijn á propos (=buiten bewustzijn, groggy)
- zin noch wit hebben (=buiten jezelf zijn van woede)
- door merg en been gaan/dringen/snijden (=buitengewoon kwetsend of doordringend zijn)
- zo lustig zijn als een vogeltje dat koe heet (=buitengewoon loom zijn)
- van de behoudende leer zijn (=conservatief zijn)
- steen en been klagen (=constant en hevig klagen. (klagen bij alles wat heilig is, bv. botten (=been) in een graf (=steen)))
- zoden aan de dijk zetten (=daadwerkelijk hulp verschaffen)
- dat gaat mijn pet te boven (=daar begrijp ik niets van)
- daar is kop noch staart aan te vinden (=daar geraak je niet uit wijs)
- daar zijn de daken met vlaaien bedekt (=daar is men rijk / Daar heeft men overvloed)
50 dialectgezegden bevatten `ij`
- ij kan teragter fluit'n (=hij kan het vergeten) (Brakels)
- ij kan wel een vere van de bek ofbloazen (=Hij heeft alles goed voor elkaar) (Kampers)
- ij kannut noorde nie mir vinde (=hij is niet helemaal goed meer) (Oudenbosch)
- ij kent de trukken van de foeër (=hij kent er alles van) (Diesters)
- ij keu nooit ziuë ajt woorn of dat-ij d'eruit ziet (=hij ziet er oud uit) (Kaprijks)
- ij keu vlieën vaaën mee zijn gat (=bij die lukt alles) (Kaprijks)
- ij keu zij muile goe afspeeln (=hij kan het vlot uitleggen) (Kaprijks)
- ij keuter noal noar dessn zille (=dwaze praat vertellen) (Knesselaars)
- ij kijkt em ver' een iuë uit (=hij weet niet waar eerst kijken) (Kaprijks)
- ij kijkter noar gelijk nen uil op ne kluit (=Hij begrijpt er niets van) (Lokers)
- ij klapt deur zijnn neujze (=hij heeft een verkoudheid) (Kaprijks)
- ij kom altijd deur ut bovelicht binne (=hij komt altijd heel stil binnen) (Oudenbosch)
- ij kom nog wel in mijn straotje (=ik krijg hem nog wel) (Oudenbosch)
- ij kon altijd zo le-ge melleke (=hij kon zo n zeurpiet zijn) (Oudenbosch)
- ij kon ginne voet mir vor d n aandre verzette (=hij was geheel uitgeput) (Oudenbosch)
- ij kon wel uit z n vel sprienge (=kwaad van opwinding) (Oudenbosch)
- ij kost (=hij kon) (Gents)
- ij kreeg de pin op z n neus (=het liep voor hem op een mislukking uit) (Oudenbosch)
- ij kreeg z uitgemete (=hij kreeg erg op zijn kop) (Oudenbosch)
- ij kreegt doar ne schieven (=hij kreeg een nors antwoord) (Lokers)
- ij krijg de schrebelijnn (=hij krijgt maar de restjes) (Knesselaars)
- ij krijgt zijn zoaleggiet (=hij wordt de les gepeld) (Brakels)
- ij kruipt in zijne citroenbak (=hij gaat naar bed) (Gents)
- ij kruipt ze zaalf in 't gat (=hij gedraagt zich slaafs) (Lokers)
- ij kwaam as eurste deur (=hij lag voorop) (Oudenbosch)
- ij kwaam un kaar te laot (=hij kwam veel te laat) (Oudenbosch)
- ij lao zuneige nie ondersneeuwe (=hij staat zijn mannetje wel) (Oudenbosch)
- ij laot alles aon z n koont droge (=hij belooft wel maar doet niet (s) ) (Oudenbosch)
- ij lee mee z ne wijzer opzij (=hij is dood) (Oudenbosch)
- ij lee taor midde in bed (=hij staat daar goed aangeschreven) (Oudenbosch)
- ij leeft-op de tièëre (=hij profiteert) (Kaprijks)
- ij liegt dat' gedrukt stoat (=hij liegt met overtuiging) (Brakels)
- ij liejgt op zij lèste (=hij ligt op sterven) (Brakels)
- ij liejgt op zijn zomerzijje (=hij slaapt) (Brakels)
- ij lig mee zijn pikkels omjiuë (=hij is op zijn rug gevallen) (Kaprijks)
- ij lig noar de bolders te kijkn (=bewusteloos zijn) (Knesselaars)
- ij ligd'in puibedoekn (=hij is geveld) (Kaprijks)
- ij ligd’onder de groene soarze (=hij is begraven) (Kaprijks)
- ij ligt onder de sloef; tes en oepnemvod (=hij heeft niets te zeggen) (Diesters)
- ij ligt onder de slooef (=man die niks te vertellen heeft) (Lokers)
- ij liuëp mee ne meedr'awkow voor em (=hij heeft goed gezopen) (Kaprijks)
- ij ljigt’er iuëk aw laaë ondre (=hij is al lang geleden gestorven) (Kaprijks)
- ij loagt mee zijn kluutn omuuge. (=hij was gevallen.) (Brakels)
- ij lopt daor de deur plat (=hij is daar kind aan huis) (Oudenbosch)
- ij lopt neve z n schoene (=hij is verwaand) (Oudenbosch)
- ij lot et brieëd hange (=grote zwier maken) (Diesters)
- ij luept achter d'ougen (=hij spijbelt) (Lokers)
- ij luept achter zijne sjarel (=Over iemand die steeds op vrouwenjacht is) (Lokers)
- ij luept van riefken noar roafken (=Hij loopt van de ene plaats naar de andere, hij loopt van het kastje naar de muur) (Lokers)
- ij luupt nevenst zijn sletsen (=iemand die fantazeert) (Lokers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen