104 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kunnen`
- we kunnen niet allen paus van Rome zijn (=niet iedereen kan de baas zijn)
- wel onder zijn zolen kunnen schrijven (=wel mogen vergeten)
- wel thuis kunnen blijven (=het wel kunnen vergeten)
- zwemmen als een vis kunnen (=een expert zijn in zwemmen)
189 betekenissen bevatten `kunnen`
- met geen pen te beschrijven zijn (=iets niet met woorden kunnen zeggen)
- tekortschieten (=iets onvoldoende hebben of kunnen doen)
- je oren niet geloven (=iets wat gezegd wordt, niet kunnen geloven)
- iets op je buik kunnen schrijven (=iets wel kunnen vergeten, dat wat je wilde gaat niet door)
- een kat komt altijd op z`n pootjes terecht (=ingewikkelde en vervelende dingen kunnen vanzelf weer voor elkaar komen)
- de zon niet in het water kunnen zien schijnen (=jaloers zijn, iets niet kunnen verdragen)
- een schop van een ezel kunnen verdragen (=je moet het aankunnen dat iemand zonder verstand van zaken kritiek geeft)
- wat hansje niet leert zal hans nooit weten (=je moet het eerst leren om het later te kunnen)
- een mens moet werken voor de brok en voor de rok. (=je moet werken om te kunnen eten en kleding te kunnen kopen.)
- kleine oorzaken, grote gevolgen (=kleine dingen kunnen grote gevolgen hebben)
- kleine vossen bederven de wijngaard (=kleine fouten kunnen zorgen voor grote problemen in het geheel)
- kunnen behappen (=kunnen begrijpen)
- de zon in het water kunnen zien schijnen (=kunnen verdragen dat een ander ook iets krijgt)
- overweg kunnen (=kunnen verdragen, aankunnen)
- tegemoet zien (=kunnen verwachten)
- in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
- meer pijlen op zijn boog hebben (=meer kunnen dan reeds laten zien)
- niet bij brood alleen leven (=men heeft meer nodig dan alleen eten om te kunnen leven)
- zelfkennis is het begin van alle wijsheid (=men moet eerst zichzelf kennen om verdere kennis te kunnen verwerven)
- de boog kan niet altijd gespannen zijn (=men moet zich soms ook kunnen ontspannen)
- wie staat ziet toe dat hij niet valle (=mensen die alles denken te weten of kunnen, moeten zelf maar oppassen voor fouten en problemen)
- lachende monden, bijtende honden. (=mensen die vriendelijk of aardig lijken, kunnen in werkelijkheid kwade bedoelingen hebben)
- geld dat stom is, maakt recht wat krom is (=mensen kunnen door financiële bevoordeling ertoe gebracht worden om onrecht toe te laten)
- een boer met kiespijn lacht niet (=mensen met pijn kunnen moeilijker ontspannen)
- waar het warm is, is het goed vrijen. (=mensen uit een rijke familie kunnen makkelijker een partner krijgen)
- een fluwelen tong hebben (=met gladde woorden mensen kunnen overtuigen)
- op twee gedachten hinkelen/hinken (=moeilijk kunnen beslissen)
- het staal wordt in de wind gehard. (=moeilijkheden en tegenslagen kunnen je sterker maken)
- niet van de wind kunnen leven (=moeten werken om alles te kunnen betalen)
- tekortkomen (=niet genoeg (kunnen) doen)
- het niet verzien hebben op (=niet goed kunnen verdragen)
- liever van achteren zien dan van voren (=niet goed kunnen verdragen)
- het met zich zelf niet eens zijn (=niet kunnen beslissen)
- niet kunnen hard maken (=niet kunnen bewijzen)
- niets kunnen binnenkrijgen (=niet kunnen eten)
- de kriebel in zijn gat hebben (=niet kunnen stilzitten)
- de slappe lach hebben/krijgen (=niet kunnen stoppen met lachen)
- niet halen bij (=niet kunnen tippen aan)
- niet meer kunnen wegdenken (=niet meer kunnen missen)
- niet met iemand door één deur kunnen (=niet met iemand kunnen samenwerken (door verschillen in persoonlijkheid.))
- voor de mast zitten (=niet opkunnen wat men op zijn bord heeft)
- niet van het ene brood tot het andere weten te geraken (=niet rond kunnen komen)
- je aardappelen op hebben (=niet verder meer kunnen)
- het licht in de ogen niet gunnen (=niets gunnen, er niets van kunnen verdragen)
- nog niet op eigen benen kunnen staan (=nog niet zichzelf volledig zelfstandig kunnen redden)
- een stok vinden om de hond te slaan (=om maar iemand te kunnen bekritiseren een nadelig punt vinden)
- verkeren kunnen (=omstandigheden kunnen snel veranderen)
- plak en gard ontwassen zijn (=ook zonder begeleiding wel kunnen leven)
- oude bokken hebben stijve horens (=oude mensen hebben vaak vaste gewoontes die maar moeilijk kunnen veranderen)
- het kind moet (toch) een naam hebben (=passend of niet, je moet het kunnen noemen)
50 dialectgezegden bevatten `kunnen`
- dor èk gene pak op (=iets niet kunnen vatten, begrijpen) (Sint-Niklaas)
- e bitsje zot doen kan nog altijd gee kaud (=op tijd en stond moet je je kunnen ontspannen) (Munsterbilzen - Minsters)
- e kermesse is e geeselienge wêird (=als je uitgaat moet je uit je bed kunnen) (Lichtervelds)
- e muule van lintjes ' èn: goed van de tongriem gesneden zijn, de hele wereld kunnen ompraten (=een muil van lintjes hebben) (Klemskerks)
- e pèerd zèene rug uiteten (=geweldig veel kunnen eten) (Wichels)
- e vat steken (=een kraan in een biervat steken om te kunnen tappen) (Sint-Niklaas)
- ederen daâg sterzaat és ouch e geregeldj laeve (=ook verkeerde gewoontes kunnen inburgeren) (Weerts)
- een breeën rik èn (=veel aan kunnen) (Veurns)
- een marbel in ze gat èn (=niet kunnen stilzitten) (Veurns)
- een sent ès geld en e spier stroj ès mès (=ook kleine dingen kunnen belangrijk zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
- een smeette van weg hen (=ergens op lijken, begrijpen, of iets kunnen) (Sint-Laureins)
- een toeng (pen) ès sjerper dan e mes (=uitspraken kunnen meer pijn doen dan wapens) (Munsterbilzen - Minsters)
- een tonge van lijntses, goe keune klappe (=goed kunnen uitleggen, babbelen) (Gents)
- een too van lijntsjes (=goed kunnen uitleggen) (Kaprijks)
- En de poembak, de poembak, de poembak is kapot, en ... (=We kunnen het niet langer aan) (Antwerps)
- ën vroo konste pas smieë at ze heet ès (=je moet altijd het goede ogenblik kunnen afwachten) (Munsterbilzen - Minsters)
- er juust ôn uit kunnen (=iets verkopen zonder winst of verlies) (Sint-Niklaas)
- Er niets meer aan kunnen verhapstukke (=Er niets meer aan kunnen doen) (Rotterdams)
- ët nog e tijdsje konne autzinge (=nog even kunnen volhouden) (Munsterbilzen - Minsters)
- eurst deur d n keurdo-ns eene motte (=eerst verwerken om verder te kunnen) (Oudenbosch)
- Ge het de kónt nog nie gedreid of ze zien al an de geng (=Ze kunnen niet wachten om te beginnen) (Wells)
- Ge keud ier allemoal mijne zak opbloazen (=Jullie kunnen mijn zak opblazen (ik doe niet meer mee) ) (Lokers)
- ge kuint 'r ne puint an zooin (=je zult het niet beter kunnen (niet overtreffen) (uitdagend gezegd) ) (Waregems)
- Ge kunt niet luien en in de processie goan (=geen 2 dingen tergelijk kunnen doen) (Hoogstraats)
- ge moe van iezre en staol zyn (=ge moet veel kunnen verdragen) (kortemarks)
- gedaan hémmə mee lootə / nənei gədaan mee lootə (=niet meer verder kunnen (fysiek) / hij is óp) (Kalforts)
- gee zittend gat ein (=niet lang op zelfde plaats of stil kunnen zitten) (Sint-Niklaas)
- geen oog kunnen dichtdoen (=niet kunnen slapen) (Sint-Niklaas)
- geen zittende K...hëbbe (=niet kunnen stilzitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- geinen aârd hebbe (=niet kunnen wennen) (Weerts)
- Gén gekke sprung kunne maken (=Geen bokkesprongen kunnen veroorloven) (Genneps)
- gepeist: Wouij ouij da na gepeist (=Wie had dat nu kunnen denken) (Lebbeeks)
- getraat: Zoeë zijmen ni getraat (=Zo kunnen we niet akkoord gaan) (Lebbeeks)
- Gikker dorp Hat zien ege dialect de wöad kunne Andesj zieë, mè went vur ze good sjrieve kinne ver 't allemaal laeze. (WT) (=Ieder dorp heeft zijn eigen dialect. de woorden kunnen anders zijn, maar als je ze goed schrijft kunnen wij het allemaal lezen.) (Mechels (NL))
- gin zitt' nde gat èn (=niet kunnen stilzitten) (Veurns)
- gin zittend gat hen (=niet kunnen stilziten) (Veurns)
- goe van den tongriem gesneen (=goed kunnen uitleggen) (Kaprijks)
- goeëd overieënkommen (=het goed met elkaar kunnen vinden) (Wichels)
- hae heirde nie goed watter zaag (=de lamme stond erop om te kunnen zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
- hajje peptan (=zou u dit kunnen motiveren) (Deventers)
- Het ins kennen worre (=Het eens kunnen worden) (Valkenswaards)
- Het mot êêst warre wil 't rêêje (=Het moet eerst een rommel zijn wil het netjes kunnen worden) (Sliedrechts)
- Het un bietje mee mekaor kenne veine (=Het een beetje met elkaar kunnen vinden) (Valkenswaards)
- hij meent dat doar gold te groav'm is (=hij denkt daar rijk te kunnen worden) (Westerkwartiers)
- hij zit op ne wier (=moeilijk kunnen beslissen) (Rous (Sint-Genesius-Rode))
- hoeveul zo dè kòsse nou dè kos goed un tientje zèèn. (=hoeveel zou dat kosten nou dat zou best eens een tientje kunnen zijn.) (Tilburgs)
- Ich hââ mich koêne verduume (=Ik had me kunnen verwensen) (Walshoutems)
- ich moet nog al reeke vër traoën te konne (=ik moet mijn armen ver uitrekken om er aan te kunnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- ich zoo konnë brullë aut piere sjangëring (=ik zou kunnen wenen uit pure boosheid) (Munsterbilzen - Minsters)
- ie betoald hem blauw (=hij betaalt boven zijn kunnen) (Waregems)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen