Spreekwoorden met `tijd`

Zoek


71 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `tijd`

  1. als buurmans huis brand is het tijd om uit te zien. (=leer van andermans problemen)
  2. als oude honden blaffen, is het tijd om uit te zien (=als ervaren mensen waarschuwen moet je luisteren)
  3. altijd brood eten verdriet ook. (=een mens wil ook eens een verzetje.)
  4. altijd de kwade pier zijn (=altijd als de schuldige aangewezen worden)
  5. altijd de oude knecht blijven (=geen vorderingen maken (ook geen achteruitgang))
  6. altijd het oude liedje (=steeds weer hetzelfde)
  7. altijd hetzelfde deuntje zingen (=steeds weer hetzelfde herhalen)
  8. beidt Uw tijd, duur Uw uur (=op de toren van de Amsterdamse koopmansbeurs)
  9. bij tijd en wijle. (=zo nu en dan)
  10. buurmans gras is altijd groener (=bij anderen lijkt het altijd beter (omdat men daar de interne problemen niet van kent))
  11. dat komt als mosterd na de maaltijd (=dat komt op een moment dat het geen nut meer heeft)
  12. de boog kan niet altijd gespannen zijn (=men moet zich soms ook kunnen ontspannen)
  13. de duivel schijt altijd op de grootste hoop (=het ongeluk treft meestal degenen die al in moeilijkheden verkeren.)
  14. de tand des tijds (=de sleet door de ouderdom)
  15. de tijd aan zich hebben (=weinig of niets te doen hebben)
  16. de tijd baart rozen (=ook de diepste (geestelijke) wonden helen na verloop van tijd)
  17. de tijd gaat snel, gebruik haar wel (=verspil nooit de tijd die je kan gebruiken)
  18. de tijd heelt alle wonden (=na lange tijd zal de pijn vanzelf over gaan)
  19. de tijd is snel, gebruikt hem wel. (=verspil geen tijd aan onbelangrijke dingen)
  20. de tijd kent geen genade (=de tijd gaat sneller voorbij dan je denkt)
  21. de tijd vliet snel gebruik hem wel (=doe wat je moet doen, terwijl je nog kan)
  22. de tijd zal het leren (=na verloop van tijd is er bekend hoe het gegaan is)
  23. de vuilste varkens willen altijd het beste stro. (=mensen die het niet verdienen willen evengoed het beste)
  24. de zee is altijd zonder water. (=hebberige mensen willen altijd meer)
  25. een dag is nooit zo nat of de zon schijnt altijd wat (=ook bij nare situaties zijn er lichtpuntjes)
  26. een glas op zijn tijd houdt de mot uit de maag. (=wordt gezegd door mensen die graag een borreltje lusten)
  27. een kat komt altijd op z`n pootjes terecht (=ingewikkelde en vervelende dingen kunnen vanzelf weer voor elkaar komen)
  28. een kat komt altijd weer op zijn poten terecht. (=uiteindelijk komt het toch weer in orde.)
  29. een kind van zijn tijd (=iemand die leeft volgens de in zijn tijd heersende opvattingen)
  30. een vliegende kraai/vogel vangt/vindt altijd wat (=als je er maar op uit gaat, vind je altijd wel wat in je voordeel)
  31. er is altijd wel ergens een vogel die zingt (=er is altijd wel een lichtpuntje als je maar goed je oren en ogen open zet)
  32. er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan (=aan alles komt een einde)
  33. er is een tijd van spreken en er is een tijd van zwijgen. (=soms is het beter om niets te zeggen)
  34. er zijn altijd meer zwijgers dan sprekers (=lang niet iedereen komt altijd voor zijn mening uit)
  35. gezelligheid kent geen tijd (=als het gezellig is, is het niet erg als het wat later wordt)
  36. goed bij de tijd zijn (=snugger)
  37. het gras is altijd groener bij de buren (=er is altijd iets te vinden om jaloers op te zijn)
  38. het is altijd koekoek éénzang (=altijd hetzelfde verhaal vertellen of zelfde voorbeeld geven)
  39. het is altijd rouwen en trouwen (=het leven is een afwisseling van goede en slechte tijden)
  40. het is altijd vet op een andermans schotel (=een ander heeft het schijnbaar altijd beter)
  41. het is daar altijd elf ogen. (=er is daar altijd onenigheid.)
  42. het is niet altijd kermis. (=je kunt niet altijd feestvieren.)
  43. het kan niet altijd kaviaar zijn (=niet elke dag is een topdag)
  44. het leven gaat niet altijd over rozen (=het is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers)
  45. het lot valt altijd op Jonas. (=het zijn altijd dezelfde personen die onheil meemaken.)
  46. het oog ziet altijd van zich af (=de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel)
  47. het water loopt altijd naar de zee (=zij die al het meest hebben, krijgen ook het meeste)
  48. in een mum van tijd (=in heel korte tijd)
  49. in geen tijden (=in lange tijd)
  50. in lengte van tijd (=voor eeuwig)

181 betekenissen bevatten `tijd`

  1. in de ijskast zetten (=(tijdelijk) niet uitvoeren)
  2. op jaren komen (=al een zekere leeftijd bereiken)
  3. sinds jaar en dag (=al lange tijd)
  4. sinds mensenheugenis (=al lange tijd)
  5. al lang en breed (=al lange tijd)
  6. kunnen lezen en schrijven (=al lange tijd goede diensten bewezen hebben)
  7. achter de wolken schijnt de zon (=alle nare dingen zijn tijdelijk en daarna wordt het beter)
  8. wie weet waarom de ganzen blootsvoets gaan? (=alles heeft een reden, ook al is die niet altijd even duidelijk)
  9. eet geen paaseieren op goede vrijdag (=alles op zijn tijd, het feest niet te vroeg vieren)
  10. komt tijd komt raad (=als er genoeg tijd overheen gaat, komt de oplossing vanzelf)
  11. er is geen ijs of het kost mensenvleis (=als er ijs op de sloten en vijvers ligt, verdrinken er altijd mensen)
  12. een vliegende kraai/vogel vangt/vindt altijd wat (=als je er maar op uit gaat, vind je altijd wel wat in je voordeel)
  13. mejen kan geen paard al lopende beslaan. (=als je het werk goed wil doen, moet je er de tijd voor nemen)
  14. als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand (=als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp)
  15. hoop doet leven (=als je kan hopen op betere tijden, dan krijg je toch weer levenslust / zo lang je nog hoop hebt zijn er ook nog mogelijkheden)
  16. wie een hond wil slaan, vindt altijd wel een stok (=als je kritiek wil hebben op iemand, vind je altijd wel een reden)
  17. altijd de kwade pier zijn (=altijd als de schuldige aangewezen worden)
  18. op de kloosters reizen (=altijd bij vrienden of kennissen logeren)
  19. recht door zee gaan (=altijd eerlijk blijven/zijn)
  20. de pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee (=altijd eerst de machtige mensen, dan de mindere mens)
  21. semper virens (=altijd groen)
  22. het is altijd koekoek éénzang (=altijd hetzelfde verhaal vertellen of zelfde voorbeeld geven)
  23. met alle winden meedraaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  24. met alle winden draaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  25. met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
  26. van leugens aaneenhangen (=altijd maar liegen)
  27. draaien als een molen (=altijd meegaan met de heersende mening - naar de mond van de toehoorder praten)
  28. wie veel begeert veel ontbeert (=altijd meer willen maakt ongelukkig)
  29. een bodemloos vat zijn (=altijd te weinig van iets zijn of opraken)
  30. onder een gelukkig gesternte geboren zijn (=altijd voorspoed hebben en gelukkig zijn)
  31. semper idem (=altijd weer hetzelfde)
  32. strijk en zet (=altijd weer opnieuw)
  33. niets dan wonden en builen zoeken (=altijd willen vechten)
  34. niet in een goed vel steken (=altijd ziek zijn, nooit gezond)
  35. op heterdaad betrappen (=betrappen tijdens de misdaad)
  36. buurmans gras is altijd groener (=bij anderen lijkt het altijd beter (omdat men daar de interne problemen niet van kent))
  37. in andermans weide lopen de vetste koeien. (=bij een ander lijkt het altijd beter)
  38. vis moet (wil) zwemmen (=bij een goede maaltijd hoort een goed glas wijn (bier))
  39. waar er twee ruilen moet er een huilen (=bij het ruilen is de een altijd beter af dan de ander)
  40. wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
  41. wanneer de boeren niet meer klagen, nadert het einde der dagen (=boeren klagen altijd)
  42. in februari klagen de boeren het minst. (=boeren klagen altijd maar februari heeft de minste dagen om in te klagen (grapje))
  43. kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
  44. na mij de zondvloed (=dat is een probleem dat zich pas voordoet als ik er niet meer ben - het zal mijn tijd wel duren)
  45. tussen mal en dwaas zijn (=de bakvisleeftijd hebben)
  46. aan de rand van het ravijn bloeien de mooiste bloemen (=de beste resultaten dragen tegelijkertijd de grootste risico`s)
  47. de mei van het leven (=de bloeitijd van het leven)
  48. het oog ziet altijd van zich af (=de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel)
  49. eb en vloed wachten op niemand (=de tijd gaat gewoon door)
  50. tijd heeft vleugels en geen teugels. (=de tijd gaat snel en is niet te beïnvloeden)

50 dialectgezegden bevatten `tijd`

  1. 't Es Kirmesse in d'helle (=regen en zonneschijn ter zelfde tijd) (Lovendegems)
  2. 't Gae nie mi d'n staende waegen (=Het hoeft niet zo vlug, je kunt er de tijd voor nemen) (Zeeuws)
  3. 't is berregoanstied (=het is tijd om naar bed te gaan) (Westerkwartiers)
  4. 't is kort kjieërn (=er is weinig tijd) (Kaprijks)
  5. 't is tied dat 't uut is (=Het is tijd dat het gedaan is.) (Brugs)
  6. 't is tied dat uut is (='t is tijd dat het gedaan is) (Veurns)
  7. 't noadeel van wark is dat ter zovölle tied in zittn giet (=het nadeel van werk is dat het veel tijd kost.) (Vechtdals)
  8. 't wird tij sijn ... (=het wordt tijd ...) (Waregems)
  9. ‘t is een tobberige tiet (=het is een klote tijd) (Barnevelds)
  10. ‘t is kort kieërn (=er is niet veel tijd) (Kaprijks)
  11. ‘t Waerdje hoeag tied óm heives te gaon. (=Het wordt hoog tijd om naar huis te gaan.) (Beegdens)
  12. ' T duurt ekkes moar dan hedde ok wa!! (=Goed werk heeft tijd nodig.) (Bosch)
  13. ' t wird tied det t' r ins get aan dae sjnor krieg (=het wordt tijd dat hij een vriendin krijgt) (Roermonds)
  14. ' t zien goe' geeëstn die keeërn: gezegd als welkomstgroet als iemand na enige tijd terugkeert naar de plek van de spreker. (='t Zijn goede geesten die keren) (Klemskerks)
  15. A horluge stoat op Sottegem (=Je hebt de verkeerde tijd) (Bambrugs)
  16. A kloëtn scuren (=tijd verspillen) (Opwijks)
  17. aatër zën aur dabbe (=tijd nemen om na te denken) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. Allank geleje (=Lange tijd geleden) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  19. Alle moders zeen bliej es hun kindj op tied en lang genóg slieëptj. (=Alle moeders zijn blij wanneer hun kind op tijd en lang genoeg slaapt.) (Kinroois)
  20. Alles op zienen tied en boekende koe.k ien d' n herfst (=alles op zijn tijd) (Genneps)
  21. an tijds (=stipt op tijd) (Waregems)
  22. Angst is veur korte tied , spiet veur altied (=Angst is voor korte tijd , spijt voor altijd) (Achterhoeks)
  23. Aoke en Keule zin ook nie gemok op ene daog (=alles heeft zijn tijd nodig) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. ast nekie ploits geft (=als je eens tijd hebt) (Overijses)
  25. at ich mich moet versjangeniëre, bèste nog nie goed aof (=als ik kwaad word, is het je hoogste tijd) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. bau daste niks van wieës, konste nauts van haage (=je moet het verleden kennen om de nieuwe tijd te begrijpen) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. blijf nog get, dan geeste seffes mèr get vrigger voert! (=je hebt nog wel wat tijd) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. d'es uit'n tèed van de Romèen'n (=dat is heel oud / uit de tijd van de Romeinen) (Wichels)
  29. D'n tied vergang (=de tijd ging verloren) (Zeeuws)
  30. D'n tied vergoeng (=de tijd is voorbij) (Zeeuws)
  31. D'r is een tied van kommen en d'r is een tied van gaon. (=Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan) (achterhoeks)
  32. Da Dang dier Mjir Of Min Klwutten Ut (=het is tijd dat het gedaan is) (Kortrijks)
  33. da frit gee braud (=tijd genoeg) (Bilzers)
  34. da mot z n verloop ebbe (=daar is tijd voor nodig) (Oudenbosch)
  35. da zien we tege dieje tijd wel (=dat zien we later wel) (Oudenbosch)
  36. da' s monnik' nwaark (=dat is een klus die veel tijd vergt) (Westerkwartiers)
  37. dae hét nogal ne ferme sjoët gekriëge (=die is ferm gegroeid op korte tijd) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. dan jeuk'n mij de kuuz'n niet meer (=dat zal mijn tijd wel uitdienen) (Westerkwartiers)
  39. dan mot oeweige betets late n-ore (=als je het maar op tijd laat weten) (Oudenbosch)
  40. das gepasseerd (=dat is verleden tijd) (Sint-Niklaas)
  41. das get van langen ojem (=dat heeft zijn tijd nodig) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. das op, gewiest en gedaon (=die tijd is nu wel voorbij) (Oudenbosch)
  43. das uit de tijd (=dat is niet meer van deze tijd) (Oudenbosch)
  44. das van Zjeezekes tijd (=dat is van vroeger) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. dat gijt deur tot ien lengte van doag'n (=dat gaat zo nog een hele tijd door) (Westerkwartiers)
  46. dat hèt zenen tijd gehad (=dat is uit de mode) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. Dat is een poos tijd terug (=Dat is lang geleden) (Houtens)
  48. dat it géë braut, zinne! pak zenen tijd mèr (=dat moet niet onmiddellijk, hoor!) (Bilzers)
  49. dat ken 'k niet wacht'n (=ik heb daar geen tijd voor) (Westerkwartiers)
  50. dat kenn'n zij niet wacht'n (=daar hebben zij geen tijd voor) (Westerkwartiers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen