Spreekwoorden met `zitten`

Zoek


104 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zitten`

  1. in de rats zitten (=bang zijn of angst hebben / in de problemen zitten)
  2. in een moeilijk parket zitten (=moeilijkheden hebben)
  3. in het hoekje zitten waar de slagen vallen (=zich in een groep bevinden die altijd het moeilijk heeft of problemen krijgt)
  4. in het moeras zitten (=moeilijkheden hebben)
  5. in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
  6. in hetzelfde schuitje varen/zitten (=met dezelfde omstandigheden te maken hebben, hetzelfde lot ondergaan)
  7. in iemands vaarwater zitten (=iemand hinderen of concurreren)
  8. in iemands zakken zitten (=iemand plagen)
  9. in zak en as zitten (=terneergeslagen zijn (oorspronkelijk: Joodse rouw))
  10. je ziel in lijdzaamheid bezitten (=gelaten het ongelijk verdragen)
  11. knijp zitten (=in de problemen zitten)
  12. laat maar zitten (=het is goed zo)
  13. met de gebakken peren blijven zitten (=voor de moeilijkheden opdraaien)
  14. met de handen in het haar zitten (=geen oplossing meer weten)
  15. met de neus in de boeken zitten (=veel lezen)
  16. met de zweep erachter zitten (=opjagen)
  17. met het mes in de buik zitten (=in grote angst verkeren)
  18. met kromme tenen zitten (=zich ergeren)
  19. onder de pantoffel zitten (=thuis niets te vertellen hebben)
  20. onder de plak zitten (=niets durven tenzij de partner het goed vindt)
  21. onder het mes zitten (=een examen hebben, in angstige omstandigheden zitten)
  22. op de knieën zitten (=onderworpen zijn, geen oplossing meer weten)
  23. op de schopstoel zitten (=elk ogenblik ontslagen kunnen worden)
  24. op de wip zitten (=elk ogenblik ontslagen kunnen worden)
  25. op de wipstoel zitten (=elk ogenblik ontslagen kunnen worden)
  26. op dezelfde golflengte zitten (=het grotendeels eens zijn)
  27. op dood spoor zitten (=een situatie waarin er geen vooruitgang of hoop is)
  28. op een droogje zitten (=op visite zijn en niks te eten of drinken krijgen)
  29. op een kratje zitten als dat nodig is (=bereid zijn om je aan te passen aan minder luxe)
  30. op fluweel zitten (=het erg goed en gemakkelijk hebben)
  31. op het hoge paard zitten. (=verwaand zijn)
  32. op het kussen zitten (=aan de macht zijn)
  33. op het zondaarsbankje zitten (=schuld bekennen)
  34. op hete kolen zitten (=ongeduldig zijn)
  35. op hete/gloeiende kolen zitten (=ongeduldig wachten / veel haast of spanning hebben)
  36. op je krent zitten (=niets uitvoeren)
  37. op je stokpaardje zitten (=over je lievelingsthema spreken)
  38. op je tabbaard/tabberd zitten (=afranselen)
  39. op rozen zitten (=erg gelukkig zijn en goed hebben)
  40. op salet zitten (=mooi aangekleed zijn en niet werken)
  41. op straat staan/zitten (=ontslagen zijn - geen onderdak meer hebben)
  42. op zwart zaad zitten (=geen geld hebben)
  43. opzitten en pootjes geven (=zich onderwerpen aan een verplicht gesprek)
  44. stevig in het zadel zitten (=machtig zijn, een belangrijke positie hebben)
  45. tot over je oren in het werk zitten (=heel veel werk hebben)
  46. tussen twee vuren zitten (=uit twee slechte dingen moeten kiezen)
  47. vast in het zadel zitten (=zeker van iemands positie zijn in een organisatie)
  48. vlees en been bezitten (=niet mager en eerder groot zijn)
  49. voor de mast zitten (=niet opkunnen wat men op zijn bord heeft)
  50. voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten (=tegen minimale kosten maximaal voordeel verlangen)

50 dialectgezegden bevatten `zitten`

  1. Daor zit veur 'n onderd jaor baojes. (=Er zitten hier veel delinquenten.) (Bredaas)
  2. daor zitte fezaante mee multe (=daar zitten veel fazanten) (Oudenbosch)
  3. dat hoestou niet te wille, juh (=laat maar zitten (hoeft niet) ) (Leewarders)
  4. dat mes is zo stomp, daor ku'je wel op gaon zitten en naor Keulen riejen. (=dat mes is erg bot.) (Putters)
  5. de duvejongen zitten op den boord van t'nest (=een meisje met haar borsten ver bloot) (Roeselaars)
  6. de hëbs ët sjroëm aon (=je hebt het zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. de hëbsët aoën zëne pjee (=ge hebt het aan je been(fr.pied)-je hebt het zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. de hoes gene grond te hübbe vür ne boer te zin (=Landbouwers zitten in de stal, maar boeren zitten overal) (Bilzers)
  9. de ketsjës ènt doenkël kniepe (=bij nacht en ontij achter de vrouwtjes zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de kiekens zitten deurn droad / ' t is punaisekermesse (=de tepels steken uit ten gevolge van de koude) (West-Vlaams)
  11. De kiekns zitten deur de stekkerdroad (=Dat meisje draagt geen beha) (Roeselaars)
  12. De kop deur 't elster em- m (=Op rozen zitten) (Giethoorns)
  13. de kop deur t'elster em-m (=op rozen zitten) (Giethoorns)
  14. de lucht kloart al weer wat op (=ze zien het alweer beter zitten) (Westerkwartiers)
  15. de mismood zit'r ì (=hij ziet 't niet zitten) (Horster)
  16. de moemêtte zitte on zen K. (=niet stil kunnen zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. de moessem aldoeër aater zen vodde zitte (=je moet hem altijd zitten aan te porren) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. de moettekes zitten èn de stal en de kaaver lopen iëveral (=het is niet omdat jij zegt dat het moet, dat ik het ook doe) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. de peej in 'ebbe, de ju in 'ebbe (=ergens doorheen zitten) (Roosendaals)
  20. De pot in de mermer zetten (=Met buikloop op het toilet zitten) (Mechels (BE))
  21. De roo luip in de portemenee höbbe (=Op zwart zaad zitten) (Sittards)
  22. de sjoon floetse mich ane veut (=de schoenen zitten te los) (Heitsers)
  23. deur zijn schoenen zitten (=kapotte schoenen hebben) (Lovendegems)
  24. di zit ik niet mie te zwie-etten (=daar kan ik niet mee zitten) (Zeeuws)
  25. die ees alle vijf nie, die eé tur mor twee en nen bezekoek, die is nen toer te lank op de meulen blijven zitten (=die man is lichtjes mentaal gehandicapt) (Sint-Niklaas)
  26. Die gàste sin goed jung, die zitten ondor voetbal (=Zij kunnen goed voetballen) (Arnhems)
  27. Die peire zen vermoëd (=Die peren zitten vol met maden) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  28. die potretten zit tussen zwien en big in (=die potretten zitten tussen zwijn en big in.) (drents)
  29. Die zit doar goed / oardeg / mooi / te mokk'n (=Lekker zitten smikkelen) (Hierdens)
  30. diejee daor toen z ne kaonis goed volgevrete (=die heeft daar toen goed zitten feesten) (Oudenbosch)
  31. diejee ok ge-f wa vor de deur le-ge (=zwaar in de zorgen zitten) (Oudenbosch)
  32. Dij zok swieneringen aannemt mout zok gierend getroosten (=wie zijn gat verbrandt moet op de blaren zitten) (Gronings)
  33. doot dich vanne bein aaf (=ga zitten) (Heitsers)
  34. Doot dich vanne bein aaf (=Ga zitten) (Hunsels)
  35. dwjeis zin; mè zèn ure zitten (=dwars liggen, niet willen antwoorden) (Sint-Niklaas)
  36. ée zietter em geen gat aen (=hij ziet het niet zitten) (Sint-Laureins)
  37. Een tomat, as gerop zit es ze plat. En as ge rechstoot, angt z' oan a gat (=een tomaat, ga je erop zitten wordt ze plat. en als je opstaat, is uw achterwerk vuil) (Overijses)
  38. elke medaille het ok 'n achterkaant (=er zitten altijd twee kanten aan een zaak) (Westerkwartiers)
  39. em in ut pàndte e^be (=de pineut zijn, met iemand opgescheept zitten) (Volendams)
  40. èn de knoj gerok (=in de rats zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. èn de rats zitte (=in de knoei zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. en den aop gelozjiërd zin (=in moeilijkheden zitten) (Bilzers)
  43. èngezoenke zin (=in de put zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. er geen "sjense" meer voor hebben (=het niet meer zien zitten om nog een bepaald iets te doen) (West-Vlaams)
  45. er vor kee-s en brood bij zitte (=er voor spek en bonen bij zitten) (Oudenbosch)
  46. ët aoën zënen tram hëbbe (=het zitten hebben, pech hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. et goed zitten höbbe (=goed ziek (verkouden) zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. ët zeel aonhëbbe (=het hebben zitten prijs hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. ët zeel aonhëbbe (=pech hebben, het zitten hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. flosj (=kwast op kermismolen; een kwast van wollen draden, bevestigd aan een bal, die opgetrokken en neergelaten wordt boven de hoofden van de kinderen die op de paardenmolen zitten) (Meers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen