Spreekwoorden met `moeilijk`

Zoek

2 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `moeilijk`

  1. het is moeilijk de oude mens af te leggen. (=gewoonten zijn moeilijk af te leren)
  2. in een moeilijk parket zitten (=moeilijkheden hebben)

76 betekenissen bevatten `moeilijk`

  1. komt men over de hond, dan komt men over de staart (=als de grootste moeilijkheden overwonnen zijn, dan komt de rest vanzelf)
  2. de kat de bel aanbinden (=als eerste een begin maken aan iets moeilijks (een lastige klus of een ingewikkeld gesprek))
  3. de spits afbijten (=als eerste ergens aan beginnen aan iets moeilijks)
  4. het is maar een weet (=als het eenmaal bekend is, is het niet moeilijk meer)
  5. jong te paard, oud te voet (=als je in je jeugd erg wordt verwend, krijg je het later erg moeilijk)
  6. nood breekt wet (=bij moeilijke omstandigheden is er meer geoorloofd)
  7. goede raad is duur (=bijna te moeilijk om raad te kunnen geven)
  8. daar zit `em de kneep/knoop (=daar zitten de moeilijkheden/problemen)
  9. dat is andere peper (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
  10. dat is andere tabak (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
  11. geen zorgen voor morgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=de moeilijkheden van vandaag zijn genoeg om je zorgen over te maken)
  12. andermans boeken zijn duister te lezen (=de toestand of bedoelingen van een ander zijn moeilijk in te schatten)
  13. een harde noot kraken (=dingen bespreken die moeilijk liggen, een moeilijk karwei doen)
  14. een zware pijp roken (=door eigen schuld in moeilijkheden komen)
  15. een heet hangijzer (=een moeilijk onderwerp waar veel discussie over bestaat)
  16. de bot kunnen gallen (=een moeilijke taak aankunnen)
  17. een appeltje voor de dorst (=een reserve voor moeilijke tijden die mogelijk nog gaan komen)
  18. een harde knoest heeft een scherpe bijl nodig (=een slechte gewoonte is moeilijk te verdringen)
  19. niet over rozen gaan (=er zijn nogal wat moeilijkheden)
  20. zo glad als boter (=erg glad - moeilijk te pakken te krijgen)
  21. zuur opbreken (=ergens mee in moeilijkheden komen (later))
  22. het is moeilijk de oude mens af te leggen. (=gewoonten zijn moeilijk af te leren)
  23. in de knoei zitten (=grote moeilijkheden of zorgen hebben)
  24. met een lantaarn te zoeken (=heel zeldzaam , moeilijk te vinden)
  25. wat de vos niet weet, weet de haas ook niet (=het is moeilijk iets te weten als het je nooit verteld is)
  26. het is kwaad stelen waar de waard een dief is. (=het is moeilijk om een bedrieger te bedriegen)
  27. met onwillige honden is het slecht hazen vangen (=het is moeilijk om samen te werken met mensen die niet willen)
  28. er is maar een f in het abc (=het juiste midden vinden, is moeilijk)
  29. de duivel schijt altijd op de grootste hoop (=het ongeluk treft meestal degenen die al in moeilijkheden verkeren.)
  30. onkruid vergaat niet (=het slechte is moeilijk uit te roeien)
  31. zoveel hoofden, zoveel zinnen (=iedereen heeft een eigen mening waarbij men moeilijk samen tot een oplossing kan komen)
  32. iemand de genadeslag geven (=iemand die al in grote moeilijkheden zit nog een probleem erbij geven zodat diegene het niet meer aan kan)
  33. iemand op de pijnbank leggen (=iemand het moeilijk maken en daarmee dwingen iets te doen)
  34. het iemand warm maken (=iemand in moeilijkheden brengen)
  35. zwaar op de maag liggen (=iets een moeilijk probleem vinden)
  36. haken en ogen geven (=iets heeft veel moeilijkheden)
  37. een hard gelag zijn (=iets is moeilijk te dragen)
  38. de voet dwars zetten (=iets verhinderen of bemoeilijken)
  39. er als een berg tegen opzien (=iets voor zichzelf beschouwen als een zeer moeilijke, of onplezierige, taak of omstandigheid)
  40. dat zal hem niet glad zitten (=iets zal niet meevallen en moeilijk zijn)
  41. in de penarie zitten (=in grote moeilijkheden zitten)
  42. je maag wel aan de kapstok kunnen hangen. (=in moeilijke financiële omstandigheden verkeren waardoor men weinig eten kan kopen.)
  43. vuil water blust ook vuur. (=in moeilijke situaties moet je creatief en niet te kieskeurig zijn)
  44. aan de heidenen overgeleverd (=in zware moeilijkheden - in de macht van mensen zonder scrupules)
  45. je tussen hangen en wurgen bevinden (=je in gevaarlijke en moeilijke omstandigheden bevinden)
  46. het roer in handen hebben (=leiding geven en door moeilijke tijden heen komen)
  47. een boer met kiespijn lacht niet (=mensen met pijn kunnen moeilijker ontspannen)
  48. ieder meent dat zijn eigen pak het zwaarst is. (=mensen overdrijven hun eigen moeilijkheden in vergelijking met die van anderen)
  49. in het gedrang komen (=met moeilijkheden te maken krijgen)
  50. met onbevaren volk is het slecht zeilen (=met onervaren mensen is het moeilijk werken)

50 dialectgezegden bevatten `moeilijk`

  1. 'n hiet hangiezer (=een moeilijk geval) (Westerkwartiers)
  2. 't geloof ès noë de botte (=daar kan ik moeilijk inkomen) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. 't hor groeit deur ze klakke (=hij heeft het erg moeilijk) (Veurns)
  4. 't Is e kaf an m'n ieëln (='t Valt me niet moeilijk) (Veurns)
  5. 't is stoer de olle mens oaf te schudd'n (=ingesleten gewoontes zijn moeilijk af te leren) (Westerkwartiers)
  6. 't vier an zijn schéenn legn (=hem moeilijk maken) (Knesselaars)
  7. a ee zènne pere gezien (=hij heeft het moeilijk gehad) (Meers)
  8. a és nie goed op zénne gank (=hij stapt moeilijk) (Meers)
  9. A' es nen achterwasjoever. (=Hij is een moeilijk persoon.) (Ninoofs)
  10. Aa hei zaane pére gezien (=Hij heeft het moeilijk gehad) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  11. aandrmans braiv'n bin'n duuster te leez'n (=het is moeilijk om een ander te peilen) (Gronings)
  12. Alle begin is zwaor, behalve beej de lompeman (=Alle begin is moeilijk) (Venloos)
  13. amai maane frak (=moeilijk) (Antwerps)
  14. Angetrouw es angescheet'n (=moeilijk overeenkomen met aangetrouwden) (Harelbeeks)
  15. asset heet wiëd on zen vod, trèkter zene stat wol èn (=als het moeilijk wordt, krabbelt hij terug) (Bilzers)
  16. Ast lukt, kalft den os (=Het zal moeilijk worden om te verwezenlijken) (Herentals)
  17. bau ët hat van vol ès, lëp te mond van iëvër (=het is moeilijk niets te laten blijken als je van iets vervuld zijt) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. Broave es gien goave (=Braaf zijn is niet moeilijk) (Waarschoots)
  19. da droait virkaant (=dit gaat moeilijk) (Antwerps)
  20. Da droët vierkant (=Dat gaat moeilijk) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  21. da's 'n hiet hangiezer (=dat is moeilijk aan te pakken) (Westerkwartiers)
  22. Dae ' t thoes neet kan kieëre zal ' t örges anges zeldje lieëre! (=Die thuis zijn draai niet kan vinden zal het ergens anders moeilijk leren!) (Kinroois)
  23. daoretie jaore mee lope tobbe (=daar heeft hij het jarenlang moeilijk mee gehad) (Oudenbosch)
  24. das straffen toebak (=moeilijk te begrijpen of uit te voeren) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. das ves (vers) twee (=het begin is niet moeilijk maar wat daarna komt) (Oudenbosch)
  26. Dat is verrekdes lestig (=Dat is verdomd moeilijk) (Gelaens (Geleens))
  27. dat wois nie veur te laachte (=dat was zeer moeilijk) (Tongers)
  28. Dau emmek maane peere mee gezien (=Daar heb ik het moeilijk mee gehad) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  29. de bès ë léstig mins (=je bent een moeilijk en ambetant persoon) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. de deur prompt (=de deur gaat moeilijk open en dicht) (Sint-Niklaas)
  31. de wèèg noë den hiemel es bergop, dae noë de hel lûp bergaof (=is moeilijk in de hemel te komen) (Bilzers)
  32. den moet krabbe waor t um nie jukst (=die heeft het moeilijk) (Genneps)
  33. Die lop gien aeze an (=moeilijk kunnen lopen) (Giethoorns)
  34. die zit op 'e proatstoel (=die is moeilijk weg te sturen) (Westerkwartiers)
  35. doa kumt hiel get biej kieke (=het is moeilijk) (Opglabbeeks)
  36. doet 't heanig an (=maak het je zelf niet te moeilijk) (Vechtdals)
  37. Dweize achterwetsouver (=moeilijk mens) (Hoeilaart)
  38. een aa tang (=oude, moeilijk doende vrouw) (Sint-Niklaas)
  39. een oer van n deur (=een deur dat moeilijk toegaat) (Hams)
  40. ei bokkepoeaten?dan lop je we moeilijk zeker? (=tegen de bakker) (Zeeuws)
  41. ei loopt rond gullèk ne puit op nun erte wegel (=hij wankelt en kan moeilijk gaan) (Sint-Niklaas)
  42. eine garetige (=een moeilijk mens) (Nuths)
  43. G’hoat euwe kleine beter gebreeën, ge kost hem tons nog uittrekken (=Je hebt een onhandelbaar / moeilijk / ongemanierd / stout kind) (Gents)
  44. Geneipen zieten (=Het geldelijk moeilijk hebben) (Ronsisch)
  45. Gennen alden aap gezichte liere snieje (=Van een oud persoon kan men het karakter moeilijk veranderen) (Venloos)
  46. Gôat toch noa bedde, iej zitten doar mit zokker dòpogen te kieken (=Ogen moeilijk openhouden door slaapje) (Epers)
  47. goeie road is duur (=het beste advies is moeilijk te vinden) (Westerkwartiers)
  48. goje zaagn (=ga je moeilijk doen) (West-Vlaams)
  49. hè lopt as unnen òssestaawer (=hij loopt wel erg moeilijk) (Tilburgs)
  50. hei hee ne verstopte nees. hei hes versnoft (=het is moeilijk ademen (door de neus) ) (Buggenhouts)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen