Spreekwoorden met `grot`

Zoek

37 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `grot`

  1. aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
  2. beter kleine meester dan grote knecht (=liever een bescheiden zelfstandige dan een grote knecht bij een baas)
  3. de grote jan uithangen (=je groot voordoen)
  4. de grote kaars gaat uit (=de zon gaat onder)
  5. de grote klok luiden (=op opvallende wijze bekend maken)
  6. de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
  7. de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
  8. denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd (=niet te veel denken maar doen)
  9. denken moet je aan een paard overlaten, die hebben een groter hoofd. (=je moet niet te veel denken)
  10. een grote lantaarn, een klein licht (=veel praat, maar weinig verstand)
  11. een grote mond hebben/opzetten (=brutaal zijn)
  12. een te grote broek aantrekken (=een doel stellen waarvoor je niet de benodigde middelen hebt)
  13. er is maar een grote mast op een schip (=er is er maar één de baas)
  14. geen groter venijn, dan vriend tonen en vijand zijn. (=iemands vertrouwen schaden is het gemeenste wat je kunt doen)
  15. grote ogen opzetten (=erg verbaasd zijn)
  16. grote parade en klein garnizoen (=een grote vertoning maar niet veel zaaks)
  17. grote pracht, weinig macht. (=je voordoen als een rijk man terwijl je arm bent)
  18. grote pronker, kale jonker. (=je voordoen als een rijk man terwijl je arm bent)
  19. grote vissen scheuren het net (=hooggeplaatste personen worden niet zo gemakkelijk gestraft)
  20. het oog is groter dan de maag (=meer op het bord scheppen dan er opgegeten kan worden)
  21. hoe groter geest hoe groter beest (=wel verstandig, maar daarom niet goedhartig)
  22. iemand een grote neep geven (=iemand ernstig afbreuk doen)
  23. iets aan de grote klok hangen (=iets algemeen kenbaar maken)
  24. kleine houwen vellen grote eiken. (=met veel kleine beetjes kun je veel bereiken)
  25. kleine oorzaken, grote gevolgen (=kleine dingen kunnen grote gevolgen hebben)
  26. kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
  27. mee-eten uit de grote pot van Egypte (=meegenieten zonder vergoeding)
  28. met het kleine begint men bij het grote houdt men op (=van de kleine misdaad komt men vanzelf in de grote misdadigheid terecht)
  29. op de grote trom slaan (=aandacht proberen te krijgen voor diens zaak)
  30. op grote schaal (=in het groot , zeer veel voorkomend)
  31. op grote voet leven (=veel geld uitgeven)
  32. varen waar de grote mast vaart (=klakkeloos de baas volgen)
  33. vele kleintjes maken een grote (=veel kleine stukjes leveren uiteindelijk ook een geheel op)
  34. wie een zin begint met ik is een grote stommerik. (=ik aan het begin van een zin is niet zoals het hoort)
  35. wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd (=je moet waardering hebben voor het geringe)
  36. zijn ogen zijn groter dan zijn maag (=hij neemt meer op zijn bord dan hij kan eten)
  37. zijn schip voert te grote zeilen (=te veel geld uit geven)

77 betekenissen bevatten `grot`

  1. voor heter vuren gestaan hebben (=al groter problemen gekend hebben)
  2. al te wit is gauw vuil. (=al te grote liefde is niet bestendig)
  3. het ene woord haalt het andere uit (=als de ene persoon een grote mond opzet, krijgt die dat van de ander terug)
  4. aan een boom zo vol geladen, mist men een twee pruimpjes niet (=als er van iets grote hoeveelheden zijn, kan er wel wat gemist worden)
  5. haar wil is wet (=als wat zij wil niet gebeurt, dan ontstaan er grote conflicten)
  6. geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
  7. het is daar armoe troef (=daar heerst grote armoede)
  8. dat is een ver-van-mijn-bedshow (=dat is iets waar ik me helemaal niet mee bezighoud; dat is iets dat op grote afstand van hier gebeurt)
  9. de regen schuwen en in de sloot vallen (=door iets onaangenaams te ontwijken in nog groter problemen komen)
  10. een klein lek doet een groot schip zinken (=een geringe onachtzaamheid kan tot grote schade leiden)
  11. een bok schieten (=een grote fout begaan of zich lelijk vergissen)
  12. op je bek gaan (=een grote fout maken; afgaan)
  13. stukken maken (=een grote indruk maken , veel kapot maken)
  14. aan zijn eerste leugen niet gebarsten en voor zijn tweede niet opgehangen zijn (=een grote leugenaar zijn)
  15. een boom van een kerel (=een grote man)
  16. een bek als een hooischuur hebben (=een grote mond hebben)
  17. je sluis openzetten (=een grote mond zetten)
  18. een mond als een hooischuur (=een grote of erg brutale mond)
  19. mijl op zeven zijn (=een grote omweg zijn)
  20. een pak van het hart (=een grote opluchting)
  21. een uil vangen (=een grote strop hebben)
  22. een rib(be) uit iemands lijf (=een grote uitgave)
  23. een hele jan zijn (=een grote vent zijn)
  24. grote parade en klein garnizoen (=een grote vertoning maar niet veel zaaks)
  25. als een donderslag bij heldere hemel (=een onverwachte gebeurtenis, die een grote schok teweeg brengt)
  26. de vleespotten van Egypte (=een vroegere tijd van grote welvaart)
  27. een druppel op een gloeiende plaat (=een zeer kleine bijdrage aan iets groters)
  28. iets in de vingers hebben (=ergens ervaring en deskundigheid over hebben opgebouwd, waardoor men met grote kwaliteit en zonder fouten te maken, zich hiermee bezig kan houden)
  29. het geld regeert de wereld (=geld heeft grote invloed)
  30. de schapen scheren (=gemakkelijk grote winsten maken)
  31. een goede gevel versiert het huis. (=gezegd over mensen met een grote neus)
  32. gouden handdruk (=grote afscheidspremie)
  33. iemand op handen dragen (=grote bewondering hebben voor iemand)
  34. in de knoei zitten (=grote moeilijkheden of zorgen hebben)
  35. een bittere pil slikken (=grote moeite ergens mee hebben)
  36. Keulen en Aken zijn niet op een dag gebouwd (=grote projecten kosten tijd (en vergen geduld))
  37. op een papieren zoldertje lopen (=grote risico`s nemen)
  38. dood en verderf zaaien (=grote schade of vernietiging veroorzaken.)
  39. het gaat van sassenbloed (=het gaat met grote opofferingen gepaard)
  40. hoog van de toren blazen (=het grote woord willen hebben / opscheppen)
  41. op dezelfde golflengte zitten (=het grotendeels eens zijn)
  42. er komt moord en doodslag van (=het komt tot grote problemen)
  43. zijn land ligt in zijn schoenen (=hij is een grote opschepper)
  44. iemand de ijzers aanleggen (=iemand boeien of onder grote druk zetten)
  45. het gelijk van de vismarkt hebben (=iemand die (altijd) probeert men een grote mond zijn gelijk te krijgen)
  46. iemand de genadeslag geven (=iemand die al in grote moeilijkheden zit nog een probleem erbij geven zodat diegene het niet meer aan kan)
  47. wie aan de weg timmert heeft veel bekijks (=iemand die grote beslissingen moet nemen, krijgt vaak ook veel kritiek)
  48. iemand de duimschroeven aanzetten (=iemand scherp ondervragen, onder grote druk zetten)
  49. een lange arm hebben (=iemand zelfs vanaf een grote afstand nog dwars kunnen zitten)
  50. veel stof doen opwaaien (=iets heeft grote invloed op wat er leeft bij mensen)

Eén dialectgezegde bevat `grot`

  1. nie vergaete ze jéske aon te trékke vür daste de grot èn gees (=zet hem op voordat je eraan begint) (Munsterbilzen - Minsters)

Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen