Spreekwoorden met `vet`

Zoek

25 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `vet`

  1. alle dagen geen vetpot zijn (=er is armoede)
  2. boeren en varkens worden knorrend vet (=een boer die klaagt heeft daar wellicht geen reden toe)
  3. daar is geen oogje vet meer op (=dat is niet veel meer waard)
  4. een vette bek halen. (=goed eten, vooral frituur)
  5. een vette gans bedruipt zichzelf (=een rijk iemand kan zichzelf redden)
  6. een vette keuken een mager testament (=wie veel uitgeeft tijdens het leven, laat weinig na)
  7. geen haring zo mager of men braadt er vet uit. (=zelfs uit iets kleins of ogenschijnlijk onbelangrijks valt wel iets waardevols te halen.)
  8. het is altijd vet op een andermans schotel (=een ander heeft het schijnbaar altijd beter)
  9. het oog van de meester maakt het paard vet (=het werk gebeurt beter als de baas toezicht houdt)
  10. het vet is van de ketel. (=het meeste voordeel is al verdwenen.)
  11. het vet wil boven drijven. (=rijke mensen willen domineren)
  12. het vet zit hem niet in de weg. (=hij is mager)
  13. iemand in zijn eigen vet gaar laten smoren (=iemand die iets misdaan heeft aan zijn lot overlaten)
  14. iemand zijn vet geven (=iemand flink de waarheid zeggen)
  15. iets in het vet hebben (=nog iets voor iemand tegoed hebben)
  16. in andermans weide lopen de vetste koeien. (=bij een ander lijkt het altijd beter)
  17. in zijn eigen vet gaar koken (=aan zijn lot overlaten (iemand die iets misdaan heeft))
  18. niet vet kunnen soppen (=het niet breed hebben)
  19. op je vet teren (=leven van gespaard geld)
  20. te groot voor een servet en te klein voor een tafellaken (=geen kind meer, maar nog te jong voor volwassen zaken)
  21. tussen servet en tafellaken zijn (=niet bij de kleintjes maar ook niet bij de groten horen)
  22. vette en magere jaren (hebben) (=jaren met meer welvaart en minder werkloosheid en jaren met minder welvaart en meer werkloosheid)
  23. vieze varkens worden niet vet (=wie overal vies van is, zal niet veel te eten krijgen)
  24. wie olie meet wordt er vet van (=in slecht gezelschap wordt men slecht)
  25. zachte winters, vette kerkhoven (=zachte winters geven vaak aanleiding tot meer ziekten dan strenge winters)

50 dialectgezegden bevatten `vet`

  1. 'n aaner zien moaltied is altied vet (=bij een ander lijkt het beter te zijn) (Westerkwartiers)
  2. 'n goeie haan die is niet vet (=gezegd over een magere man) (Westfries)
  3. 'ne goeien haon maog nie vèt zijn. (=een goede haan mag niet vet zijn) (Genker)
  4. 't oog van de meester moakt 't peerd vet (=als de baas aanwezig is wordt er harder gewerkt) (Westerkwartiers)
  5. 't vet in andermans skottel niet kunnen zien liggen (=Jaloersheid) (Giethoorns)
  6. alles kits en de bok vet (=alles is goed) (Westerkwartiers)
  7. baeter ein loes inne pot, as gein vèt (=beter een beetje dan helemaal niets) (Heitsers)
  8. boer'n en swien'n word'n knorr'ndeweg vet (=boeren en varkens knorren altijd) (Westerkwartiers)
  9. boer'n en zwien'n word'n knorr'ndeweg vet (=een boer klaagt hoe dan ook) (Westerkwartiers)
  10. boeren en vêrkë wieëne al knorrend vèt (=aan klagers geen nood) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. d as goed vet (=dat is niks waard) (Zeeuws)
  12. d'n os is vèt (=het is royaal) (Weerts)
  13. dae bleusj 't vét vanne sop aaf (=Hij zit op de centen, is dus erg gierig) (Weerts)
  14. dae waertj nog neet vèt al zit se ‘m op eine weiteberm (=hij kan eten wat hij wil zonder aan te komen (weiteberm = een stapel tarwe)) (Heitsers)
  15. daor zaink vet meej (=daar heb ik niet veel aan) (Hulsters (NL))
  16. Dau zennek vèt mee (=Daar ben ik niets mee) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  17. De buk is vet (=Hij heeft financieël een goede slag geslegen) (houthulst)
  18. de moes ëm èn zë vèt loëte stoëvë (=laat hem maar wat razen...) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. De os is nog niet vet (=Je hebt nog niet genoeg geld) (brabants)
  20. det is ein vèt verke zien gaat gesmaerdj (=iemand die veel heeft; werd ook wel gezegd bij rijk dubbel belegde boterhammen) (Heitsers)
  21. di bin k vet bie (=schiet niet op) (Zeeuws)
  22. Di-j zeuktj 't vêt inne hóngsstâl (=Ze bezuinigt op de verkeerde manier) (Weerts)
  23. die teert op zien vet (=die leeft van zijn spaargeld) (Westerkwartiers)
  24. doar zenk vet(=daar ben ik niets mee) (Antwerps)
  25. doar zij'k vet mee (=daar heb ik niets aan) (Kaprijks)
  26. doar zij’k vet mee (=daar heb ik niets aan) (Kaprijks)
  27. doë bèn ich vèt mèt (=daar heb ik niets aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. doë bénech vét mét (=daar heb ik niets aan) (Bilzers)
  29. doë béste vét mét (=daar heb je helemaal niets aan) (Bilzers)
  30. doë bèste vèt mèt (=dat helpt niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. Doë ès ' t allendaog pênneke vèt (=Daar is het goed leven) (Bilzers)
  32. doeë bèn ich vèt mèt (=daat schiet ik niets mee op) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. doeë bèn ich vèt mèt ! (=daar heb ik niets aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. doeë bèn ich vèt mèt! (=wat ben ik daar mee) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. doeë bèste vèt mèt (=dat dient tot niets) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. doeë ès ook gee vèt aon te krijge (=die wordt geen centimeter dikker!) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. doeën, 't is ol je vet daj gift (=doe het, je doet normaal al niets) (Veurns)
  38. dor bennuk vet mee (=daar ben ik niets mee) (Sint-Niklaas)
  39. e vèt vêrke smaere (=een rijke bevoordelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. e vet zwien wit nie dat e mager oenger het (=rijk) (Veurns)
  41. Een goeie haene is niej vet (=Mager is niet verkeerd) (Ouddorps)
  42. een vet vrouwmens (=een fat wijfie) (West-Vlaams)
  43. één zien vet geev'm (=iemand terechtwijzen) (Westerkwartiers)
  44. Ein sjtök sjpèk in ein vet verreke sjtèke (=Goed bedeeld volk nog meer geven) (Berg en Terblijts)
  45. eine goje haan is neet vèt (=je moet niet te dik zijn om je voort te planten) (Heitsers)
  46. en de buk is vet (=Hij heeft een zeer goede zaak gedaan) (Houthulst)
  47. én zen eege vèt lotte stoëve (=aan zijn eigen lot overlaten) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. ët vèt èstër aof (=het beste is er vanaf) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. etwieën ze vet geev'n (=iemand ervanlangs geev'n) (Veurns)
  50. Fiêze verkes waeren nit vet (=Wie weinig lust zal slecht groeien) (Sevenums)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen