Spreekwoorden met `praten`

Zoek

13 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `praten`

  1. iemand doodpraten (=op iemand blijven inpraten tot hij versuft van raakt)
  2. iemand naar de mond praten (=vleien en vriendelijk zijn om iets gedaan te krijgen)
  3. iets dat krom is recht proberen te praten (=met praten proberen een fout iets goeds te laten lijken)
  4. je mond voorbij praten (=meer zeggen dan dat er gezegd mag worden en/of het verklappen van een geheim)
  5. met een hete aardappel in de keel praten (=op een bekakte manier praten)
  6. met twee monden praten (=jezelf tegenspreken in verschillende situaties, niet eerlijk zijn)
  7. over koetjes en kalfjes praten (=over allerlei onbelangrijke dingen praten)
  8. over land en zand praten (=over lichte onbeduidende dingen praten)
  9. praten als Brugman (=gemakkelijk mensen kunnen overtuigen en vlot en boeiend kunnen vertellen)
  10. recht praten wat krom is (=door een ingewikkelde, onjuiste redenering een onzuivere situatie, daad of besluit trachten van een rechtvaardiging te voorzien)
  11. uit zijn nek praten (kletsen) (=onzin verkopen)
  12. visserslatijn praten (=zijn prestaties overdrijven)
  13. voor stoelen en banken praten (=maar weinigen die naar iemands verhaal luisteren)

39 betekenissen bevatten `praten`

  1. draaien als een molen (=altijd meegaan met de heersende mening - naar de mond van de toehoorder praten)
  2. dat kan al het water van de zee niet afwassen (=daar is niets aan te doen - dat kan je niet wegpraten)
  3. uit zuivere bronnen vloeit zuiver water. (=eerlijke mensen praten geen kwaad)
  4. iemand het zwijgen opleggen (=er met niemand over mogen praten en niemand iets mogen vertellen)
  5. er een balletje over opgooien (=er voorzichtig over beginnen te praten om erachter te komen wat anderen ervan vinden)
  6. je op glad ijs wagen/begeven (=ergens over gaan praten waar die weinig van af weet)
  7. iemand op zijn zeer trappen (=ergens over praten wat door iemand als erg onplezierig ervaren wordt)
  8. iets in de doofpot stoppen (=ergens totaal niet meer over praten, verzwijgen)
  9. je kaken roeren. (=goed eten of praten.)
  10. een gladde tong hebben (=goed kunnen praten, het goed kunnen uitleggen)
  11. een oud voerman hoort nog graag het klappen van de zweep (=iemand die oud is vindt het fijn te praten over dingen van vroeger)
  12. iemand op de hak nemen (=iemand er tussen nemen (grap uithalen) of spottend over iemand praten)
  13. iets blauw blauw laten (=iets maar laten voor wat het is, er niet meer over praten)
  14. op poten staan (=in een brief nergens omheen praten)
  15. kallen is mallen maar doen is een ding (=je kan het beter doen dan er altijd maar over blijven praten)
  16. praatjes vullen geen gaatjes (=met praten alleen komt men er niet, er moet ook wat gedaan worden)
  17. woorden zijn geen oorden (=met praten bereiken we niets)
  18. iets dat krom is recht proberen te praten (=met praten proberen een fout iets goeds te laten lijken)
  19. een appeltje met iemand te schillen hebben (=nog een vervelend onderwerp met iemand te bepraten hebben)
  20. nog nat(/ niet droog) achter de oren zijn (=nog uiterst onervaren zijn, zodat men er niet over mee kan praten)
  21. een andere toon aanslaan (=op een andere manier tegen iemand gaan praten)
  22. met een hete aardappel in de keel praten (=op een bekakte manier praten)
  23. iemand doodpraten (=op iemand blijven inpraten tot hij versuft van raakt)
  24. in de luwte vallen (=op minder luide toon verder praten)
  25. over koetjes en kalfjes praten (=over allerlei onbelangrijke dingen praten)
  26. iets op het tapijt brengen (=over een onderwerp beginnen (te praten))
  27. over land en zand praten (=over lichte onbeduidende dingen praten)
  28. het hart op de lippen hebben (=over zijn emoties durven praten - alles zeggen wat men denkt)
  29. iemand onder vier ogen spreken (=praten met iemand zonder dat anderen erbij zijn)
  30. doen is een ding. (=praten of plannen maken is gemakkelijk gedaan, daadwerkelijk actie ondernemen is veel moeilijker)
  31. er de mond vol van hebben (=praten over de zaken die iemand bezighouden)
  32. een kaars voor de duivel branden (=slechte daden goedpraten omdat er je er voordeel uit kan halen)
  33. rad/rap van tong zijn (=snel praten / welbespraakt zijn)
  34. je kop houden (=stil zijn, niet praten)
  35. iets breed uitmeten (=uitvoerig (overdreven) over iets praten)
  36. zand erover (=vergeet het maar (in de zin van : we praten er niet meer over))
  37. waar het hart vol van is, loopt/vloeit/stroomt de mond van over (=waar men heel erg mee bezig is, daar wil men over praten)
  38. niet erg vast in de schoenen staan (=zich gemakkelijk laten ompraten)
  39. op je stuk staan (=zich niet laten ompraten en bij de eigen mening blijven)

50 dialectgezegden bevatten `praten`

  1. 'Et is kwalek male mit wind van gustere. (=Achteraf praten is zinloos.) (Zaans)
  2. 'n Kort gebéd en''n lange métworst (=Niet te lang praten maar beginnen) (Genneps)
  3. 't is hier net 'n jeud'nkerk (=ze praten hier allemaal doorelkaar) (Westerkwartiers)
  4. 't kiend bij de noam nuum'm (=ergens openlijk over praten) (Westerkwartiers)
  5. a droetj lek ne noan op de kerktoeren (=naar de mond praten) (Herns (Herne, VL-B))
  6. a misspreekn (=je mond voorbij praten) (Kaprijks)
  7. a'j plat könt praoten, mo'j ‘t neet laoten (=als je nedersaksisch kan praten moet je het niet laten) (Achterhoeks)
  8. A'j plat könt proat'n, mu-j 't niej loat'n (=als je plat kan praten moet je het niet laten) (Sallands)
  9. A'j Twents könt proat'n, mu'j 't um mie nich loat'n. A'j Plat kuiern könt, mö'j ’t nie loatn! (=Als je Twents kan praten moet je het om mij niet laten.) (Twents)
  10. aanspraok höbbe (=iemand hebben om mee te praten) (Heitsers)
  11. achter a gat klabm (=achter je rug praten) (Kaprijks)
  12. achter de kont aan klets’n (=achter de rug om praten) (Klazienaveens)
  13. achter oet'n hals proaten (=bekakt praten) (Twents)
  14. agge over d n duvel praot traptum op z ne steert (=binnenkomend iemand over wie men net aan het praten was) (Oudenbosch)
  15. Amai das hie een echt kiekeskot (=Dat is hier veel lawaai, luid praten onder elkaar) (Herentals)
  16. as g' over'n duvel sprikt, ziede zijne steïrt (=over iemand praten als hij juist aankomt) (Moes)
  17. as gê van den duvel sprikt ziede zènne stjeirt (=iemand die het huis binnenkomt als men over hem aan het praten is) (Sint-Niklaas)
  18. asge van den duvel sprekt, ziede zenne stieërt (=over iemand praten als hij er juist aankomt) (Meers)
  19. aste kons triëver kalle, èssët ook al get ! (=oude mensen doen niet meer aan seks, maar er over kunnen praten lucht ook al op) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. aste van terdievel kals, zieste zëne stat (=we waren juist over die persoon aan 't praten) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. babbelwauter: Ei èi veel babbelwauter op. (=Veel praten door de drank) (Lebbeeks)
  22. bij dun dieje kundur ginne stok tusse krijge (=hij is iemand die maar aan een stuk door blijft praten) (Oudenbosch)
  23. da's gezwam ien 'e ruumte (=dat is praten als een kip zonder kop) (Westerkwartiers)
  24. dae kaltj zoeë fien wie póppestróntj (=overdreven voorzichtig praten om (vooral) niets verkeerds te zeggen) (Heitsers)
  25. dae kân 'n non oet 't kloeëster kalle (=die kan praten als Brugman) (Weerts)
  26. dae kent ein begien oet 't klwaster kalle (=hij kan overtuigend praten) (Aelsers)
  27. Dae z'ne vaom hoêf ooch ni gesnië (=Die kan praten als Brugman) (Bilzers)
  28. dae zoo een begaajn aut het kluster kalle (=hij kan erg overtuigend praten) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. dat gijt de doofpot ien (=daar praten we niet meer over) (Westerkwartiers)
  30. dat stopp'n we ien 'e doofpot (=daar willen we niet meer over praten) (Westerkwartiers)
  31. de hëbs sjaun kalle (=je hebt makkelijk praten) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. de hëbs zëne zjang get leig hange (=praten kan je goed, maar doen is wat anders) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. de lëps aof waaj ne papëgoj (=je blijft maar praten) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. De lip te lang late hange (=Je mond voorbij praten) (betuws)
  35. det is de tuf neet waerd (=het is niet de moeite waard om daarover te praten) (Heitsers)
  36. dich hëbs goed kalle (=makkelijk praten !) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. die zal zunne assie wel uitkruije (=hij zal zich wel schoon praten) (Oudenbosch)
  38. e klapke doeën (=Een gesprek voeren, praten) (Buggenhouts)
  39. eemes de oeëre van de kop aaf zeivere (=iemand horendol maken door te veel te praten) (Weerts)
  40. een Bolleke doen (=veel over jezelf praten) (Deinzes)
  41. één uut de tent lokk' n (=trachten iemand te laten praten) (Westerkwartiers)
  42. En franke toot (=Iemand die stoer wil praten) (Liedekerks)
  43. fezelen (=zacht, binnemonds praten) (Sint-Niklaas)
  44. fezelèrs zèn kwezelèrs (=konkelfoezen, fluisteren achter de rug praten) (Meers)
  45. Frans mèt hoër op kalle (=slechts Frans praten) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. ge moet azuu nie tuilewuiten (=je moet zo luid niet praten) (Aspers)
  47. ge moet er niet teveele patee roend draojn (=ge moet er niet te lang over praten) (kortemarks)
  48. gee woëd mei on vaul maoke (=niet meer over praten) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. Gien beraons weerd (=Er valt verder niet over te praten) (Giethoorns)
  50. haads se gesjaete den leeps se licht (=achteraf is het goed praten (had ik maar...)) (Heitsers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen