10 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `half`
- beter een half ei dan een lege dop (=beter iets dan helemaal niets)
- bijna is nog niet half en een koe is nog geen kalf (=iets bijna hebben is hetzelfde als iets helemaal niet hebben)
- een ei is geen ei twee ei is een half ei drie ei is een paasei (=één is niet genoeg, twee is beter, drie is goed)
- een goed verstaander heeft maar een half woord nodig (=voor een goed verstaander is een kleine aanwijzing genoeg)
- fris gewaagd is half gewonnen (=de moedigste heeft de meeste kansen om iets te winnen)
- goed begonnen is half gewonnen (=wat niet aangevangen wordt komt ook nooit af. / Wanneer het begin van iets goed is, is de kans groter dat het goed eindigt)
- halfjes en motregen dringen door. (=ook van kleine beetjes wordt je dronken)
- horen zeggen is half gelogen. (=wat je via via hoort is niet altijd waar)
- met een half oor (=maar half luisterend)
- zijn hoed staat op halfzeven (=hij is dronken)
2 betekenissen bevatten `half`
- mezzo piano (=half zacht)
- met een half oor (=maar half luisterend)
50 dialectgezegden bevatten `half`
- 'alf stèert (=half afgewerkt) (Wichels)
- 'T es tussen oalf en heblik (=Het is half goed) (Harelbeeks)
- 't es twoolfnolf (=het is half één (12.30 u.) ) (Waregems)
- 't is iene van't drei ieren doenker (=Hij levert half werk) (Opwijks)
- anderhalf (=een en een half) (Sallands)
- as ut half kan... (=graag gedaan zien (evt.van ander) ) (Epers)
- Aus Lievrouw half Oest (=Ons Lieve Vrouw Hemelvaart) (Walshoutems)
- Bekant is nog niet half (=Bijna is niet helemaal) (Boskoops)
- daor bende zeker mar mee den raauwe borstel overene gegaon? (=dat lijkt maar half gedaan te zijn) (Oudenbosch)
- de bóks op half seve (=als je broek heel laag hangt) (Maasbrees)
- de breidsjes ligge vër de vinster (=haar borsten hangen half bloot) (Munsterbilzen - Minsters)
- de pét (kieps) óp half èlf hebbe staon (=aangeschoten zijn) (Genneps)
- deltj (=half om half, elk de helft) (Aalsters)
- Der zen kloeëte aun veige (=Het werk maar half doen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- doë ès mèr rauw iëvergegon (=dat is maar half werk) (Munsterbilzen - Minsters)
- e doe zé wérk alftegat (=half werk maken) (Londerzeels)
- ə strûppəkə (zeker <1930) (=een pint bier met veel schuim (uiteindelijk slechts 'n half glas bier...)) (Kalforts)
- get veur de koont kletse (=half werk van iets maken) (Mestreechs)
- goje mood is half taergeldj (=je leeft langer met een goed gemoed (taergeldj = leefgeld)) (Heitsers)
- half vaste gaon ze taste dan wete ze Paose staon, van Pînkstere um uut te gaon (=rijmpje) (Weerts)
- hangt tusschen stoeln en bankn (=half genezen) (Veurns)
- heal bezopen is wei smieten jild (=half bezopen is weggegooid geld) (Fries)
- hij schèt nie vur half elf (=hij is niet vrijgevig) (Tilburgs)
- iejene van half vier doenker (=een simpel geest / ene van half vier donker) (Geels)
- ien en 'n aref
Twei en 'n aref (=twee en een half) (Westfries)
- Iet alfsegat doen (=Iets slecht of maar half afwerken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Met de klok van half acht naar huis (=Om half acht s, avonds luid altijd de kerk klok) (Lekkerkerks)
- mèt goed getijg ès het waerk al half gedoeën (=met goed gereedschap is het werk al half gedaan.) (Genker)
- mèt good getuug is ‘t werk half gedaon (=goed gereedschap is het halve werk) (Heitsers)
- ne goeie verstonjer ee mur 'n alf woord nuëdig (=een goed verstaander heeft maar een half woord nodig) (Meers)
- ne slag van de meulen gat ein (=half zot zijn) (Sint-Niklaas)
- nor iet spieren, nor iet lonken (=naar iets kijken met half dichtgeknepen ogen) (Sint-Niklaas)
- nor iets spieren (=met half gesloten ogen naar iets kijken) (Sint-Niklaas)
- Now gao'k d'r aan, zei de pier tegen de haan. En toen had'e 'm al half opgeaete. (=het is te laat daar nog iets aan te doen.) (Barghs)
- ouw boks hangt op half zeuven (=je broek hangt laag) (Overpelts)
- sloapen gullèk de muizen in 't meel (=waken, half en half slapen) (Sint-Niklaas)
- spieren (=met half toegeknepen ogen naar iets kijken) (Sint-Niklaas)
- stoet èklapt is oaf èwonn'n (=stout gesproken is half gewonnen) (Veurns)
- t 'alverdraen (=om half drie) (Wichels)
- t'alverieën'n, 'n 'alverieën'n (=om half een) (Wichels)
- t'alvertwieën (=om half twee) (Wichels)
- Tuss'n den donker'n en de kloar'n (=half en half) (Deinzes)
- twie meters n half woaibumenaat / nen langeloo (=lang persoon) (Gents)
- Twintig over drie (=Tien voor half vier) (Ewijk (Euiwwiks))
- Twintig vur vier (=Tien over half vier) (Ewijk (Euiwwiks))
- veul te goe is allef zot (=veel te goed is half zot) (Antwerps)
- vuvenolf (=half zes) (Veurns)
- Wee klook is, heurt één woord en begrip der twee (=Een goed verstaander heeft een half woord nodig) (Twents)
- wo kleen eegskës hubs tich toch mér (=wat heb je uitgespookt dat je ogen half dicht zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
- wolks bakske (=half kopje koffie of thee) (Kaatsheuvels)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen