Spreekwoorden met `tand`

Zoek

40 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `tand`

  1. aan het verstand brengen (=duidelijk maken)
  2. ambt geeft verstand. (=een baan gekregen hebben zonder er iets van af te weten)
  3. Amerikaanse toestanden. (=overdreven grote en heftige situatues)
  4. boerenverstand (=zonder scholing toch slim zijn)
  5. de tand des tijds (=de sleet door de ouderdom)
  6. de tanden laten zien (=zich heel erg fel verdedigen)
  7. de tanden op elkaar zetten (=zichzelf dwingen om stil te zijn of door te zetten.)
  8. de vaan van de opstand planten (=`n opstand verwekken)
  9. die de minste tanden hebben, kauwen het meest (=de domste mensen voeren gewoonlijk het hoogste woord)
  10. een tandje bijzetten (=extra inspanning leveren. (de gashendel een tand verschuiven))
  11. er verstand van hebben als een kraai van een zaterdag (=er geen verstand van hebben)
  12. er zijn tanden inzetten (=vasthoudend zijn, niet snel opgeven)
  13. gezegende omstandigheden (=in verwachting)
  14. haar op de tanden hebben (=van zich af kunnen bijten)
  15. het verstand komt met de jaren (=naarmate je ouder wordt, word je wijzer en verstandiger)
  16. iemand aan de tand voelen (=op strenge manier ondervragen)
  17. je met hand en tand verzetten (=je  heftig verzetten en er alles aan doen om het niet te laten doorgaan)
  18. je op een afstand houden (=je niet te veel met de zaak bemoeien)
  19. je tanden laten zien (=tonen dat men niet bang is, van zich afbijten; stevig uitvaren; streng zijn)
  20. je verstand gebruiken (=het verstandig aanpakken)
  21. je woord gestand doen (=doen wat iemand beloofd heeft)
  22. liggen de handen dan liggen de tanden (=wie niet werkt verdient niet genoeg om te eten)
  23. met de mond vol tanden staan (=niet weten wat je moet zeggen / ergens versteld van staan)
  24. met het mes tussen de tanden (=wanneer alles op het spel staat)
  25. met het verstand van een garnaal (=erg weinig verstand, erg dom)
  26. met lange tanden eten (=met tegenzin eten)
  27. mijn verstand staat er bij stil (=dat begrijp ik helemaal niet)
  28. mutatis mutandis (=met de nodige wijzigingen) (Latijn)
  29. oog om oog en tand om tand (=wraak nemen voor onrecht dat je is aangedaan, door de dader precies hetzelfde aan te doen)
  30. op je tandvlees lopen (=in totale uitputting voortdoen, zijn laatste krachten gebruiken)
  31. rap met de tanden, is rap met de handen. (=wie snel kan eten, kan snel werken.)
  32. stilstand is achteruitgang. (=stil blijven staan ​​leidt tot relatieve achteruitgang ten opzichte van anderen die vooruitgang boeken)
  33. tot de tanden bewapend (=zwaar bewapend)
  34. tot de tanden gewapend (=tot het uiterste bewapend)
  35. van de hand in de tand leven (=zo gauw iets verdiend is het meteen weer uitgeven zonder zorgen over later)
  36. van iets zoveel verstand hebben als een koe van saffraan eten (=ergens geen verstand van hebben)
  37. verstand hebben van gekookt eten. (=ergens verstand van hebben.)
  38. verstand op nul zetten (=niet nadenken en gewoon handelen.)
  39. voor de drang der omstandigheden zwichten (=zich naar de omstandigheden schikken)
  40. vrouwenhanden en paardentanden staan nooit stil. (=een vrouw is altijd wel wat aan het doen)

120 betekenissen bevatten `tand`

  1. de vaan van de opstand planten (=`n opstand verwekken)
  2. als het niet gaat zoals het moet, dan moet het zoals het gaat (=als de ideale situatie niet haalbaar is, moet je je aanpassen aan de omstandigheden.)
  3. als het voeten heeft (=als de omstandigheden gunstig zijn)
  4. de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  5. maak je borst maar nat (=bereid je voor op een zware klus (of op veel tegenstand))
  6. nood breekt wet (=bij moeilijke omstandigheden is er meer geoorloofd)
  7. groot bal op kleine aardappelen (=boven zijn stand leven)
  8. dat is een ver-van-mijn-bedshow (=dat is iets waar ik me helemaal niet mee bezighoud; dat is iets dat op grote afstand van hier gebeurt)
  9. achter de coulissen kijken (=de echte toestand zien (ontdekken))
  10. de wind waait uit een andere hoek (=de meningen/omstandigheden zijn veranderd)
  11. de kaart van het land kennen (=de omstandigheden kennen)
  12. de bordjes zijn verhangen (=de omstandigheden zijn veranderd)
  13. andermans boeken zijn duister te lezen (=de toestand of bedoelingen van een ander zijn moeilijk in te schatten)
  14. de vrucht der ervaring rijpt niet aan jonge takken (=de verstandigste opmerkingen komen van oudere mensen)
  15. uit hetzelfde vaatje tappen (=dezelfde standpunten of opvattingen delen.)
  16. die is niet voor de poes (=die moet als tegenstander niet onderschat worden)
  17. niet door mensenhanden gebouwd (=door God of natuur tot stand gebracht)
  18. een dronken vrouw is een engel in bed (=drank draagt bij aan het beëindigen van de tegenstand)
  19. als de wijn is in de man, is de wijsheid in de kan (=drank verdringt gezond verstand)
  20. de gekken krijgen de kaart (=dwaze en onverstandige mensen krijgen hun gelijk of ze dat hebben of niet)
  21. onder het mes zitten (=een examen hebben, in angstige omstandigheden zitten)
  22. samen onder een deken liggen (=een gezamenlijk standpunt innemen)
  23. een veeg uit de pan krijgen (=een klap incasseren / op zijn donder krijgen / een standje krijgen)
  24. een zwaluw maakt de lente niet (=een omstandigheid laat nog geen eindconclusie toe)
  25. een wigge drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
  26. een wig drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
  27. iemand op zijn vestje spuwen (=een standje geven en ongenoegen over iemand uiten)
  28. iemand op de vingers tikken (=een standje geven, berispen)
  29. een bokking krijgen (=een standje krijgen)
  30. het op je boterham krijgen (=een stevig standje incasseren)
  31. ten hemel schreiend (=een toestand die zo erg is dat er eigenlijk direct iets aan gedaan zou moeten worden)
  32. de gulden middenweg (houden/bewandelen/verkiezen) (=een tussenstandpunt of tussenoplossing verkiezen)
  33. er geen kaas van hebben gegeten (=er geen verstand van hebben)
  34. er verstand van hebben als een kraai van een zaterdag (=er geen verstand van hebben)
  35. het is een kwade wind die niemand voordeel brengt (=er is altijd wel iemand die van de omstandigheden weet te profiteren)
  36. de wijsheid in pacht hebben (=erg verstandig zijn of althans doen alsof)
  37. met het verstand van een garnaal (=erg weinig verstand, erg dom)
  38. van iets zoveel verstand hebben als een koe van saffraan eten (=ergens geen verstand van hebben)
  39. van Teeuwes nog Meeuwes weten (=ergens van helemaal geen verstand hebben)
  40. verstand hebben van gekookt eten. (=ergens verstand van hebben.)
  41. een tandje bijzetten (=extra inspanning leveren. (de gashendel een tand verschuiven))
  42. niet thuis zijn van (=geen verstand hebben van - niet willen weten van)
  43. ze alle vijf bij elkaar hebben (=goed bij zijn verstand zijn)
  44. geen voetbreed wijken (=hard op zijn standpunt blijven)
  45. vrij buurmans` kind, dan weet je wat je vindt. (=het is verstandig om vast te houden aan wat bekend en vertrouwd is)
  46. het mes snijdt aan twee kanten (=het levert dubbel voordeel op (NL.) Er zijn niet alleen voordelen aan verbonden, je kan eender wat vanuit verschillende en zelfs tegengestelde standpunten bekijken (BE).)
  47. je verstand gebruiken (=het verstandig aanpakken)
  48. er mankeert iets in zijn bovenkamer (=hij is niet goed bij zijn verstand)
  49. de broodkruimels steken hem (=hij kan de welstand niet dragen)
  50. met de linkerhand trouwen (=huwen met een vrouw van lagere adelstand)

19 dialectgezegden bevatten `tand`

  1. 't es mijn'n tand (=het smaakt lekker) (Waregems)
  2. aete mèt nen hoeële tand (=niet veel eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. Belleken èèn-en tand (=tandloos persoon) (Bevers)
  4. da stièk ich in mennen holen tand (=weinig eten hebben) (Heusdens)
  5. Dan zwère meej de tánd nie mer. (=Dat zal ik wel niet meer meemaken.) (Wells)
  6. das miene tand (=ik lust dat graag) (Kortemarks)
  7. dat staek ich èn menen hoële tand (=ik krijg zo weinig eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. een bazig iemand (=haor op de tand hebbe) (Dunges)
  9. hij gooit zien gat teeg'n de krib (=hij verzet zich met hand en tand) (Westerkwartiers)
  10. iemand nen tand trekken / iemand een tatj'n dasjteren (=iemand beetnemen) (Ninoofs)
  11. Iet veur mene holle tand te vulle (=En kleinigheid eten) (Zemst)
  12. kosje naor zain tand (=lievelingseten) (Hulsters (NL))
  13. mut hand en tand (=met alle kracht) (Opglabbeeks)
  14. niks over de tând kriêge (=niks te eten hebben) (Weerts)
  15. peetse scheirtant (=iemand met een tand kwijt) (Lovendegems)
  16. Tes men'n tand (=Dat lust ik heel graag) (Liedekerks)
  17. Tes men'n tand(=Dat lust ik niet) (Liedekerks)
  18. tes noar mijnen tand / da des maanen tik (=ik lust het graag) (Gents)
  19. ze hëbbën ëm ne lëlëkë tand getrokkë (=hij heeft een groot verlies te verduren) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen