Spreekwoorden met `hond`

Zoek

45 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hond`

  1. `t Is gelijk of men van/door de kat of de kater/hond gebeten wordt (=het maakt niet uit hoe of waardoor je benadeeld bent geweest)
  2. `t Moet al een ruige hond wezen, die twee nesten warm houden kan (=alleen een rijke man kan er een tweede vrouw op na houden)
  3. als honden konden bidden zou het kluiven regenen (=als is een niet ter zake doende opmerking)
  4. als oude honden blaffen, is het tijd om uit te zien (=als ervaren mensen waarschuwen moet je luisteren)
  5. als twee honden vechten om een been loopt de derde ermee heen (=als twee mensen ruzie maken, profiteert een derde ervan.)
  6. bekend staan als de bonte hond met de blauwe staart (=berucht)
  7. bij kleine hapjes leert men een hond eten. (=geleidelijk aan kun je zelfs aan onmogelijke dingen wennen.)
  8. bij kleine lapjes leert men de hond leer eten. (=geleidelijk aan wen je zelfs aan de onmogelijkste dingen.)
  9. blaffende honden bijten niet (=zij die het hardst roepen, zijn het minst gevaarlijk)
  10. commandeer je hond en blaf zelf (=dat bevel weiger ik uit te voeren)
  11. daar lusten de honden geen brood van. (=het is volstrekt onacceptabel)
  12. de boel in het honderd sturen (=in de war maken/verstoren)
  13. de gebeten hond zijn (=ten onrechte worden beschuldigd)
  14. de hond de jas voorhouden (=iemand valse hoop geven op iets dat hij graag wil hebben)
  15. de hond in de pot vinden (=te laat zijn voor het eten (alles is op))
  16. dode honden bijten niet (al zien ze lelijk) (=van doden is geen gevaar te duchten)
  17. een haastige hond werpt blinde jongen. (=te snel of impulsief handelen heeft slechte gevolgen)
  18. een hond is stout op zijn eigen dam. (=op bekend terrein durf je meer)
  19. een knuppel in het honderd gooien (=kritiek geven zonder namen te noemen)
  20. een stok vinden om de hond te slaan (=om maar iemand te kunnen bekritiseren een nadelig punt vinden)
  21. er was geen hond/kat/kip (=er was niemand)
  22. er zijn meer hondjes die Fikkie heten (=er zijn meer mensen/etc. met dezelfde naam)
  23. geen slapende honden wakker maken (=beter niet over een bepaald onderwerp beginnen / aan mensen die ergens niets van weten en het er wellicht niet mee eens zijn, niets erover vertellen)
  24. het bekomt hem als de hond de knuppel na het stelen van de worst (=het valt hem zwaar tegen)
  25. het is er zo veilig als vlees in een hondenkot (=het is er volkomen onveilig)
  26. het krullen van de staart is het fatsoen van de hond. (=iedereen heeft wel een positieve eigenschap)
  27. het loopt in`t honderd (=het gaat helemaal mis)
  28. hondenweer (=zeer slecht weer)
  29. huilen als een hofhond (=erbarmelijk tekeer gaan)
  30. in het honderd sturen/lopen (=de boel met opzet mis laten lopen, in de war laten lopen)
  31. komt men over de hond, dan komt men over de staart (=als de grootste moeilijkheden overwonnen zijn, dan komt de rest vanzelf)
  32. lachende monden, bijtende honden. (=mensen die vriendelijk of aardig lijken, kunnen in werkelijkheid kwade bedoelingen hebben)
  33. maak geen slapende honden wakker (=zwijgen over iets, om te voorkomen dat een autoriteit op het idee komt om er werk van te maken)
  34. met onwillige honden is het slecht hazen vangen (=het is moeilijk om samen te werken met mensen die niet willen)
  35. trillen als een juffershondje (=van angst trillen)
  36. veel honden zijn der hazen dood (=voor de overmacht moet men wel bezwijken)
  37. vrienden in nood, honderd in een lood (=wanneer er zich problemen voordoen, laten vrienden je vaak in de steek)
  38. wanneer twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen (=als twee strijdende personen of partijen zich richten op elkaar, kan een ander daarvan profiteren door zich datgene toe te eigenen waar om gestreden wordt)
  39. wie een hond wil slaan, vindt altijd wel een stok (=als je kritiek wil hebben op iemand, vind je altijd wel een reden)
  40. wie met honden omgaat, krijgt vlooien (=wie in slecht gezelschap verkeert, neemt slechte gewoonten over)
  41. wie zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven (=wie zich onderdanig gedraagt, wordt als knecht behandeld)
  42. zo scheel als de hondenwacht (=zeer scheel)
  43. zo welkom als een hond in de keuken (=absoluut niet welkom)
  44. zo ziek als een hond zijn (=zeer ziek zijn, doodziek op bed liggen)
  45. zorg dat daar geen zwarte hond tussen komt (=pas op dat het niet misgaat)

Eén betekenis bevat `hond`

  1. het in de gort jagen (=in het honderd sturen)

50 dialectgezegden bevatten `hond`

  1. 'n goeie boer let zien hond d'r met dit weer niet eens uut (=buiten is het noodweer :) (Westerkwartiers)
  2. 'n hond in 'n hok (=De hond in het hok) (Vechtdals)
  3. 'n hond uutlaotn (=de hond uitlaten) (Sallands)
  4. 'n loopn'de hond vangt altied wel 'n bot (=iemand die onderweeg is krijgt altijd wel iets) (Westerkwartiers)
  5. 'n Peerd en un hond hinkt um de stront (=Wanneer een paard of een hond maar iets aan hun poten hebben, lopen ze mank) (Achterhoeks)
  6. 'n rundie mit 't hundie. (=de hond uitlaten.) (Sallands)
  7. 'nen allemanswies (=een hond die met alle mensen bevriend is) (Sint-Niklaas)
  8. 't is gien weer om de hond noar buut'n te joag'n (=buiten is het slecht weer) (Westerkwartiers)
  9. 't is om t even of je deur de katte of den hoengd wor gebete (=het is om het even of je door de kat of door de hond wordt gebeten) (Flakkees)
  10. 't was allemoal vur den hond zèn botten; 't is geen avangs gewist (=het was allemaal moeite voor niets) (Sint-Niklaas)
  11. ’t was presies ne geslegen ond (=hij zag er uit als een geslagen hond) (Meers)
  12. ' n röndtie met ' n höndtie (=de hond uitlaten) (Vechtdals)
  13. ' t es van den hond zijn klouidn (=het slaat tegen) (Lochristis)
  14. A-j over de hond koemen, koem ie ook over de start (=Wie A zegt, moet ook B zeggen) (Giethoorns)
  15. A-j over de hond koemen,koem ie ook over de start (=Wie A zegt moet ook B zeggen) (Giethoorns)
  16. a't een (h) oend gewist, je beeët: gezegd als iemand iets niet opmerkt of niet vinden kan wat vlak in zijn nabijheid staat of ligt (=had het een hond geweest, hij beet) (Klemskerks)
  17. A' j noe deur de hond of de katte e' beet' n wod, t' is allebeide niks. (=Politiek is gemeen) (Epers)
  18. ah, doë lik ten hond gebonne (=ah, daar ligt het probleem) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. alléén ne graute hond kan twei nèstë werm haage (=alleen een rijke man kan er een tweede vrouw op na houden) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. allemaol vör d'n hônd zien böl (=allemaal tevergeefs) (Weerts)
  21. As 't al tegegåat za nen hond de kèrk omvèr zjieëken (=Als iets niets meezit, zit het serieus tegen) (Zeels)
  22. As 't einen hónd waas, hat te dich al lang gebete (=Je kijkt erover heen, maar het staat vlak voor je) (Venloos)
  23. as den hond en de verkes groes vrate, daan haan ze wurm (=als de hond en de varkens gras aten dan hadden zij wormen) (Heusdens)
  24. As een hond op een zieke koe (=Ergens tuk op zijn. Als een bok op een haverkist) (Giethoorns)
  25. as heer op 'n hond (puur zo veul de witjes in Hougkarspel, as heer op 'n hond!) (=een grote hoeveelheid (bv. er wonen veel de Witten in Hoogkarspel) ) (Westfries)
  26. aste den hond wilts slaeg gaeve, vènds te wol ne goeje stêk (=je vindt wel altijd een goede reden om iemand te kraken) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. aste mèt den hond slieps krijgs te z'n vlie. (=Wie bij de hond slaapt, krijgt zijn vlooien.) (Genker)
  28. aste zelf biëls hoesset zenen hond nie te kommendiëre (=hou je bevelen voor je zelf) (Bilzers)
  29. asten hond noë hinnestront reik, héttër ziëker wier één misbreik (=als de hond naar kippestront ruikt, heeft hij er zeker weer ééntje misbruikt) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. attet menen hond wos, hochter dich al gebiëte (=kijk eens wat beter, het ligt voor je voeten!) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. Attet nen hond wor hochter dich allang gebiëte (=Het ligt voor je neus en je ziet het niet) (Bilzers)
  32. bettemakkemaai (=Is dat een brave hond) (Noorderkempisch)
  33. bettie a'k'maai (=wanneer ik uw hond aai, bijt hij dan) (`t-Heikes)
  34. Bettie ak um aai? (=Bijt hij (de hond / kat) als ik hem aai?) (werkendams)
  35. Bettie akkum aai? (=Bijt die hond als ik hem aai?) (Baronies)
  36. Bettie joekel akkum aoi (=Bijt die hond als ik hem aai) (Bosch)
  37. biël zelf, dan moeste zene hond nie kommendiëre (=hou je bevelen voor jezelf) (Bilzers)
  38. commandeer dien hond en blaf zelf (=je hoeft mij niet te commanderen) (Westerkwartiers)
  39. Commandeer je hond en blaf zelluf (=Zeg commandeer mij niet en doe eens normaal) (Utrechts)
  40. Commandeer je hond en blaf zelluf, Jaag een ander op! (=Je moet me niet zo haasten) (Utrechts)
  41. dae mèttën hond slup, kraajg ook zën laaëjs (=je wordt snel besmet door de persoon met wie je omgaat) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. dae zoo nen dojën hond nog ne maulband aoëndoen (=hij is uiterst voorzichtig) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. das ammël vër den hond zën Kl.... (=ondank is 's werelds loon) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. das ammël vër den hond zën kloete (=dat is totaal voor niets, zonder succes) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. das ammël zjus vër den hond zën K... (=dat is allemaal vergeefse moeite) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. das ne kojën hond ! (=zij zit snel op haar paardje !) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. das nen allemanswies (=die hond (mens) floddert met iedereen) (Sint-Niklaas)
  48. das van den hond zen kloete (=dat is erg!) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. das van mên (of, den hond zën) KL (=dat valt dik tegen) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. dat is éjrlûi ôend (=dat is hun hond) (Volendams)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen