83 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `laten`
- alle hoop de bodem in (laten) slaan (=door iets geen enkele hoop meer (laten) hebben)
- de boel de boel laten. (=tijdelijk afstand nemen van een lastige situatie of probleem)
- de bui over laten drijven. (=niet reageren op een moeilijke situatie)
- de hakken laten zien (=zich uit de voeten maken)
- de horens laten zien (=zich vijandig tonen)
- de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
- de kerk in het midden laten (=bij een meningsverschil geven beide personen wat toe om het eens te worden)
- de kerk midden in het dorp laten. (=het laten zoals het is)
- de kogel door de kerk laten gaan (=de beslissing nemen)
- de lip laten hangen (=de moed opgeven, pruilen)
- de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
- de rode haan laten kraaien (=iets in brand steken)
- de tanden laten zien (=zich heel erg fel verdedigen)
- de teugels laten vieren (=een minder streng beleid voeren)
- de vijl erover laten gaan (=er de scherpe kantjes van afhalen)
- de vogel over het net laten vliegen (=goede kansen niet aangrijpen)
- de vogel over het touw laten gaan. (=een kans niet benutten)
- de wind niet door de hekken laten waaien (=elke gelegenheid te baat nemen)
- denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd (=niet te veel denken maar doen)
- denken moet je aan een paard overlaten, die hebben een groter hoofd. (=je moet niet te veel denken)
- een ander liedje laten zingen (=mores leren, van gedacht doen veranderen)
- een ei in het nest laten (=iets op voorraad hebben)
- een proefballonnetje oplaten (=door het doen van een uitspraak de mening van anderen peilen)
- een steek laten vallen (=een fout maken.)
- een veer (moeten) laten (=met minder genoegen moeten nemen)
- er een laten vliegen (=een wind laten)
- er geen gras over laten groeien (=onmiddellijk profiteren, uitvoeren)
- er geen spaan van heel laten (=iets compleet vernielen)
- geen middel onbeproefd laten (=alles proberen om een doel te bereiken.)
- genade voor recht laten gelden (=de straf kwijtschelden)
- het achterste van je tong (niet) laten zien (=zich (niet) meteen laten kennen; (n)iets verbergen)
- het een eind uit de broek laten hangen (=royaal zijn)
- het er niet bij laten zitten (=niet opgeven)
- het hoofd laten hangen (=treurig zijn - het opgeven)
- het huisje bij het schuurtje houden/laten (=geen onnodige uitgaven doen)
- het kastje bij het muurtje laten blijven (=de dingen niet gaan overdrijven)
- het kippenei grijpen en het ganzenei laten lopen (=een verkeerde keuze maken)
- het maar in het midden laten (=niet argumenteren)
- het veulen laten draven. (=gaan plassen)
- het zinkende schip verlaten (=ervandoor gaan als de zaak misgaat)
- iemand de hielen laten zien (=inhalen of beter presteren dan de ander)
- iemand de vrije teugel laten. (=iemand zijn eigen gang laten gaan)
- iemand in zijn eigen sop gaar laten koken (=iemand aan zijn lot overlaten (iemand die iets niet goed gedaan heeft))
- iemand in zijn eigen vet gaar laten smoren (=iemand die iets misdaan heeft aan zijn lot overlaten)
- iemand laten barsten (=iemand helemaal niet helpen, aan zijn lot overlaten)
- iemand links laten liggen (=doen alsof iemand er niet is, niet bemoeien met iemand)
- iets blauw blauw laten (=iets maar laten voor wat het is, er niet meer over praten)
- iets langs je (koude) kleren af laten glijden (=ergens niets van aan trekken)
- iets laten zwemmen (=er geen aandacht meer aan besteden)
- iets links laten liggen (=ergens geen aandacht aan geven)
124 betekenissen bevatten `laten`
- distels trekken is distels stekken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
- distels maaien is distels zaaien (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
- distels breken is distels kweken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
- fiolen van toorn over iemand uitstorten (=aan iemand duidelijk laten blijken dat je kwaad op diegene bent)
- ruw laten stikken (=aan zijn lot overlaten)
- in zijn eigen vet gaar koken (=aan zijn lot overlaten (iemand die iets misdaan heeft))
- het achter de ellebogen hebben (=achterbaks; zonder zijn zelfzuchtige bedoelingen te laten zien)
- het doel heiligt de middelen (=alle middelen zijn toegelaten, zolang het doel maar bereikt wordt)
- zo vrij als een vogeltje in de lucht (=alles kunnen doen en laten wat iemand wil)
- iemand tot op zijn hemd uitkleden (=alles van iemand afnemen, een te hoge prijs laten betalen)
- als het schip lek is, gaan de ratten van boord. (=als het verkeerd loopt, laten valse vrienden je in de steek)
- met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
- van leer trekken (=beginnen met vechten, duidelijk laten merken dat iets als vervelend ervaren wordt)
- de boer op gaan (=de (niet-fysieke) markt opgaan om iets te verkopen / verdwalen / de stad verlaten)
- in het honderd sturen/lopen (=de boel met opzet mis laten lopen, in de war laten lopen)
- in de kerk geboren zijn (=de deur open laten staan)
- de gelegenheid bij de haren grijpen (=de kans niet laten voorbijgaan)
- roet in het eten gooien (=de pret bederven of een plan laten mislukken)
- de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
- de baars vergallen (=de zaak laten mislukken)
- zoete broodjes bakken (=dingen zeggen om een goede indruk achter te laten bij mensen met invloed)
- scherven brengen geluk. (=dit zeg je om iemand zich minder schuldig te laten voelen)
- het rijk alleen hebben (=doen en laten wat je wil)
- de bezem uitsteken (=doen en laten wat men wil als de baas of leidinggevende er niet is)
- je uit de markt prijzen (=door eigen toedoen laten anderen diegene links liggen)
- alle hoop de bodem in (laten) slaan (=door iets geen enkele hoop meer (laten) hebben)
- het paard van Troje binnenhalen (=door onnadenkendheid of onnozelheid de vijand toelaten)
- jezelf op de borst slaan (=duidelijk aan de omgeving laten weten dat men ergens bijzonder trots op is)
- eet vis, als er vis is. (=een gunstige gelegenheid moet men niet ongebruikt laten voorbijgaan.)
- iemand het voordeel van de twijfel gunnen (=een onzekere factor voor hem zo gunstig mogelijk laten meetellen)
- een paar mensen optrommelen (=een paar mensen laten komen)
- van de bok (laten) dromen (=een pak slaag (laten) krijgen)
- een meid en een aardappel kies je zelf (=een vrouw kun je niet door iemand anders laten uitkiezen)
- er een laten vliegen (=een wind laten)
- doorgestoken kaart (=er is heel duidelijk iets mis! Hier is getracht om iemand te laten geloven dat er bij toeval iets gebeurt, terwijl het in feite van tevoren gearrangeerd is)
- er een plasje overheen doen (=ergens een kleine wijziging in aan (laten) brengen, dat wel duidelijk laat zien dat de afzender iemand van belang is)
- een oude vogel is niet licht te vangen. (=ervaren mensen laten zich niet makkelijk foppen.)
- je ziel in lijdzaamheid bezitten (=gelaten het ongelijk verdragen)
- in ere houden (=goed onderhouden, niet laten voorbijgaan)
- zwijgen in alle talen (=helemaal niets zeggen, niets van zich laten horen)
- in Rome geweest zijn, maar de Paus gemist hebben (=het belangrijkste laten schieten)
- de vingers jeuken hem (=het bijna niet kunnen laten er op los te slaan)
- de kerk midden in het dorp laten. (=het laten zoals het is)
- de teugels afwerpen. (=het loslaten van regels en verantwoordelijkheden)
- door de zure appel (heen)bijten (=het onaangename doen of over zich heen laten gaan)
- iets naar zijn hand zetten (=het precies (laten) doen zoals hij wil)
- iets uit het hoofd laten (=het vaste voornemen hebben om iets na te laten, iets niet doen)
- er een handje van hebben (=hinderlijke gewoonte, als iemand de kans ergens toe ziet die ook nemen, een ander het werk laten doen)
- iemand uit bed lichten (=iemand `s nachts laten opstaan)
- iemand in zijn eigen sop gaar laten koken (=iemand aan zijn lot overlaten (iemand die iets niet goed gedaan heeft))
50 dialectgezegden bevatten `laten`
- 'k go min dochter de noad loaten doen (=ik ga mijn dochter de naaistiel laten leren) (Sint-Niklaas)
- 'k zal 't em wal in zijn sause duen (=Ik zal het hem wel heel voorzichtig laten weten) (Lokers)
- 'n zoak de grond ienboor'n (=een zaak laten mislukken) (Westerkwartiers)
- 'r achterste van je toenge nie loat'n zieën (=zich niet laten uithoren) (Veurns)
- 's Mérges zèk de boer : de hoes nie te joëge of te drijve, ve zulle gemêkkelek gedoën krijge.s' Oëves zekter dan : Ver hoeve nimei te jöëge of te drijve, ve zulle toch nimei gedoën krijge (=nooit laten opjutten!) (Bilzers)
- 't al kaks zeigen; al kaks zeétte zot zèn ménink (=zich, zogezegd ongewild maar toch met opzet, iets laten ontvallen) (Sint-Niklaas)
- 't beste peerd strukelt ok wel es (=ook de beste mensen laten wel eens een steek vallen) (Westerkwartiers)
- 't gijt zoas 't gijt (=zaken op 'n beloop laten) (Westerkwartiers)
- 't is ne vrouzot (=hij kan geen enkele vrouw met rust laten) (Sint-Niklaas)
- 't is vridder of mezelvn (=ik kan het niet laten) (Veurns)
- 't Was un rib uit mu lijf. / Ik het um weer flink uit m'n broek laten hange / (=Het heeft mij veel geld gekost...) (Utrechts)
- 't Zakt, Hanne, kokt nog mar 'n eij (na het laten van een boer) (=Het zakt, Hanne, kook nog maar een ei.) (Dinthers)
- ' kem eur alle oeke van de slopkamer late zieng (=ik he haar alle hoeken van de kamer laten zien, wilde sex gehad) (Antwerps)
- ' m Flink uit je broek laten hangen (=Diep in de buidel tasten) (Hendrik-Ido-Ambachts)
- ' t stof van tussen a kluete bloeze (=Een scheet laten) (Dendermonds)
- A ne ke goe louten betingelen is goe tegent flesoën (=U eens goed laten benetelen is goed tegen de reuma) (Moorsel)
- a nie lotten doen (=niet met zich laten sollen) (Meers)
- a'j plat könt praoten, mo'j ‘t neet laoten (=als je nedersaksisch kan praten moet je het niet laten) (Achterhoeks)
- A'j plat könt proat'n, mu-j 't niej loat'n (=als je plat kan praten moet je het niet laten) (Sallands)
- aander vër zen kaar spanne (=anderen voor zich laten werken) (Bilzers)
- aandere veur ut keerke spanne (=anderen het werk laten doen) (Mestreechs)
- achteruut boer'n (=een windje laten) (Westerkwartiers)
- al vèèrig, lót goeën dèèn trein (=alles ingesteld, laten we gaan) (Genker)
- an de stutte skudde (=zich laten gelden) (Zaans)
- an den oals bringn (=kapot laten gaan) (Knesselaars)
- anne van de koesj of trauën (=handen van de koets of trouwen gezegd tegen iemand die een gehuwde vrouw niet ongemoeid wil laten) (Meers)
- aortje naor z n vaortje ebbe (=laten zien waar je vandaan komt) (Oudenbosch)
- as de piepële hoj aete (=je hebt je weer wat laten wijsmaken) (Munsterbilzen - Minsters)
- as ich tich wor, loeët ich niks doër aste prësessë (=in jou plaats zou ik helemaal niets laten passeren) (Munsterbilzen - Minsters)
- as ie wilt flitsen mot ie de boks, bokse loat`n zakken.* (=als je wilt flitsen dan moet je de broek laten zakkken.) (Twents)
- As mijne'n ond zó lillek waar, scheerde ik z'n kont kaol en leerde ik 'm achteruit lòòpe! (=Als ik zo lelijk was als u, zou ik er iets aan laten doen!) (Roosendaals)
- assër raengert doen vër waaj daaj van Mëstrich : het loëte valle ! (=als het regent doen we als de Maastrichtenaren : het laten vallen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Ast er iet is.....da welle gekreege hemme van ozze lieven hiejer. Dan ist toch wel `TIJD` en een lijf in ozze bloewete. Ge zoo zot mutte zen, oem da deur een aander te loate verkloewete. (=Als er iets is dat we gekregen hebben van onzen Lieven Heer, dan is het toch wel `TIJD` en een lichaam in onzen bloten. Ge zou toch gek moeten zijn, om dat door iemand anders let laten verkloten.) (Geels)
- bau ët hat van vol ès, lëp te mond van iëvër (=het is moeilijk niets te laten blijken als je van iets vervuld zijt) (Munsterbilzen - Minsters)
- Ben geen mof (=Werk uit je handen laten nemen, laten overnemen) (Rotterdams)
- bendal wiesse (n) appe? (=heb je je al een gebit laten aanmeten?) (Oudenbosch)
- Beter in de stad dan in mij gat (=Een scheet laten in het openbaar.) (Bevers)
- Beter in de wiede wereld dan in een nauw gat (=Een wind laten) (Giethoorns)
- Bisse in de kerk gebaore? (=Deur open laten staan) (Venloos)
- Boergondje laeten waai'n (=De zaken op hun beloop laten) (Iepers)
- boerke: Da kind moe nog 'n boerke laut'n (=Dat kindje moet z'n maag nog laten keren) (Lebbeeks)
- Buite gij, ge betoul gin huisuur. (=Een luide boer of scheet laten) (Bevers)
- d r eentje op sokke laote (=zachtjes een scheet laten) (Oudenbosch)
- D'n haering over 't hôôd gezaaild (=De kans voorbij laten gaan) (Hoeksche Waards)
- d'r eine op zien zök laote kui-jere (=een windje laten) (Weerts)
- d'r eine oppe zokke laote kui-jere (=een zacht windje laten) (Weerts)
- Da is er een mee ne witte lever (=Zij kan de mannen niet gerust laten (nymfomane)) (Bevers)
- da ligt dor weer te raun (=slordig in de weg laten liggen) (Meers)
- Dae ging äöver de zök (=Stille scheet laten) (Roggels)
- dae hèt zich loeëtë plèkkë (=hij heeft zich laten afzetten) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen