8 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kinderen`
- bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
- de dood kent geen lieve kinderen (=ieder moet sterven)
- eerst oompje en dan oompjes kinderen (=eerst ik, daarna de anderen)
- je kinderen in het wild laten opgroeien (=zijn kinderen geen (of een slechte) opvoeding geven)
- kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
- kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `Kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
- kinderen en dronkaards spreken de waarheid (=ze zeggen wat ze vinden, ze zijn ongeremd)
- uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
22 betekenissen bevatten `kinderen`
- kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen (=aanvulling op `kinderen die vragen worden overgeslagen.`)
- de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
- als het hek van de dam is lopen de varkens in het koren (=als er geen toezicht is springen kinderen of ondergeschikten uit de band)
- geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
- kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
- de jongste schepen wijst het vonnis (=de kinderen willen het het best weten)
- uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
- zijn eigen luizen bijten hem (=hij wordt gekweld door zijn eigen kinderen)
- het dunkt elke uil dat zijn jong een valke is. (=iedereen is trots op zijn kinderen)
- men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
- kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
- een speld heeft ook een kop. (=kinderen doen het liefst wat ze zelf willen)
- zo vader, zo zoon (of: Zo moeder, zo dochter) (=kinderen erven de eigenschappen van hun ouders)
- jong bier moet gisten (=kinderen hebben recht op plezier)
- de appel smaakt bomig. (=kinderen lijken op hun ouders.)
- de appel valt niet ver van de stam/boom (=kinderen lijken vaak op de ouders)
- aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
- het ei wil wijzer zijn dan de kip (=kinderen willen wijzer zijn dan de ouders)
- zoals de vos steelt, steelt ook het vosje. (=valse ouders hebben valse kinderen.)
- ook de beste boom geeft slechte vruchten (=zelfs goede ouders kunnen kinderen hebben die het verkeerde pad inslaan.)
- je eigen vlees of bloed (=zijn eigen familie (kinderen))
- je kinderen in het wild laten opgroeien (=zijn kinderen geen (of een slechte) opvoeding geven)
50 dialectgezegden bevatten `kinderen`
- (zich) kèinjer aansjaffe (=kinderen krijgen) (Steins)
- `je mot zeker weer iets van me hè / wat mojje nu weer van me? ) *ironisch bedoeld als iemand een beetje slijmt (vaak kinderen die dat doen richting een moeder) (=`je wilt zeker weer iets van mij ` (ironisch als iemand slijmt)) (Utrechts)
- 'n kôw lektj gein vreemdje kaover (=als iemand voor de 2e keer trouwt en er al kinderen zijn) (Weerts)
- 't goa nog schriëmm va komn (=wanneer kinderen teveel plezier maken) (Kaprijks)
- 't gurravot van de kinderen (=het geluid van spelende kinderen) (Sint-Niklaas)
- 'Tzegenentbewoardou (=avondkruishe (Rooms katholiek) op voorhoofd kinderen) (Zottegems)
- ‘t sa nog schrieëmn van komn (=overdreven pret van kinderen) (Kaprijks)
- a god op in zè zoeëd (=vrijgezel, geen kinderen) (Meers)
- a me grotmoeder wielen hed, wasze nen otokar (=grootmoeder met veel kinderen) (Brugs)
- a zitj op'n oeven (=als laatste van de kinderen ongehuwd blijven) (Ninoofs)
- A'j de koe niet kende, zo'j nie:t wette, woor 't kalf vandaan kump (=kinderen die helemaal niet op hun ouders lijken) (Barghs)
- aa pette emme (=een woedeaanval bij kleine kinderen) (Kortenbergs)
- achter oens piese ze der putses mee (=na ons dood doen de kinderen ons geld op) (Gents)
- As de kinderen kleinen zijn terten z' op ou tienen, as ze gruêt zijn op ou erte (=Kleine kinderen, kleine zorgen, grote kinderen, grote zorgen) (Lokers)
- as de wichter groeët zeen, doon ze de aojers nao béd (=als ouders geen vat meer op de kinderen hebben) (Weerts)
- as de wichter groeët zeen, doon zeuj de aojers nao béd (=kinderen zorgen later voor hun ouders) (Weerts)
- As groete minse kalle, moete de kènner zwijge. (=Als grote mensen praten, moeten de kinderen zwijgen.) (Genker)
- aste gaazë watter zien, hëbbe ze dos (=als kinderen iets zien, willen ze dat ook onmiddellijk hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- aste gaaze watter zien, hëbbe ze dos (=als kinderen een drankje zien, moeten ze al drinken) (Munsterbilzen - Minsters)
- aste jing sjiks, kraajgste jing taus (=je moet niet teveel verwachten van kinderen) (Munsterbilzen - Minsters)
- aste kénder sjiks, kraai (g) ste kénder taus (=kinderen blijven kinderen) (Bilzers)
- aste kénder sjiks, kraaj (g) ste kender taus (=kinderen zijn nog altijd kinderen) (Bilzers)
- aste kènder sjiks, kraajgste kènder taus (=laat belangrijke zaken nooit over aan kinderen) (Munsterbilzen - Minsters)
- attet garnezoen jing op haus aofkump esset nen heile opstand (=het is een hele bedoening als alle kinderen tegelijk naar huis komen) (Bilzers)
- aut te kleen zin (=geen kleine kinderen meer hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- binne we lyke oud? of 'hewwe wij samen op skoal seten'? (=zijn we even oud? (tegen kinderen die niet met twee woorden spreken) ) (Leewarders)
- Blôte gatte (=Prepuberale kinderen ontdekken elkaars lichaam door ontb. loten van intieme lichaamsdelen, , doktertje spelen) (Volendams)
- d r zitte duive op ut dak (=kinderen die stiekem zitten mee te luisteren) (Oudenbosch)
- da woaf mè eur soot (=die vrouw met haar kinderen) (Willebroeks)
- da zè woaterratten (=kinderen die veel en graag zwemmen) (Sint-Niklaas)
- daaj jing fraete de panne van het daok (=die kinderen hebben altijd honger) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hètze graut gekoch (=die heeft al grote kinderen) (Bilzers)
- dan gaode naar Jantje Worst dieee un hondje en dat piest oe in oew mondje (=dorstige kinderen die om drinken vragen) (Oudenbosch)
- das mich ammël get, zaag oos Bet, en zo hô twei jing aoën één T.t (=nu heb ik wat aan de hand, zei Bet, nu hangen er 2 kinderen aan 1 T.t) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat geet nimei, ët mesjien ès këpot (=wij kunnen geen kinderen meer krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat oos kènner rijke aaërs moehge hèmme! (=Dat onze kinderen rijke ouders mogen hebben!) (Genker)
- De bern fan myn suster binne lomkoalen (=De kinderen van mijn zuster zijn sufferds) (Fries)
- de bróm opdreie (=kinderen kietelen op de onderrug) (Heitsers)
- de hëbs al hënnêge kender (=je hebt al grote kinderen) (Munsterbilzen - Minsters)
- De huirtuitse brekke kome de bouwelse beirege aflekke (=de herenthoutse kinderen komen spelen op de Bouwelse bergen) (Grobbendonks)
- de huus drienku mee tu puukn uut de dulvu (=de kinderen drinken met de kikkers uit de sloot) (Zeeuws)
- De huus hooj mi kluuten nae de puuten in dn dulve. (=De kinderen gooien met kluiten naar de kikkers in de sloot.) (Zeeuws)
- de huust bin noha druuzug (=drukke kinderen) (Zeeuws)
- de jong (=de kinderen) (Geldermalsens)
- de kènder lièpen toch te blaffe (=de kinderen waren toch aan het hoesten) (Kaatsheuvels)
- De kènjer tagke zich (=De kinderen kibbelen) (Gelaens (Geleens))
- De kiender goed onderstuur em-m (=De kinderen luisteren goed) (Giethoorns)
- de kiener benn'n toe huus uut (=de kinderen wonen niet meer thuis) (Westerkwartiers)
- de kiener woon' n op loopoafstand (=de kinderen wonen lekker dichtbij) (Westerkwartiers)
- de kinderen zin ont giechelen (=de kinderen staan daar te lachen) (Sint-Niklaas)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen