Spreekwoorden met `boter`

Zoek

29 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `boter`

  1. als de boter duur wordt, leert men het brood droog eten. (=als het niet anders kan, is men ook met minder tevreden.)
  2. als een warm mes door de boter (=als iets erg makkelijk of geleidelijk gaat)
  3. boter aan de galg smeren (=tevergeefse moeite doen, iets zal niet helpen)
  4. boter bij de vis (=betaling bij de levering)
  5. boter op je hoofd hebben (=zelf ook schuldig zijn)
  6. boter op je hoofd smeren en droog brood eten. (=in de war zijn.)
  7. botertje aan de boom zijn / het is botertje tot de boom (=alles gaat goed zonder problemen)
  8. daar is een haartje in de boter (=daar is ruzie of wrijving)
  9. dat is een klontje boter uit zijn pap (=dat kost een flink deel van zijn fortuin)
  10. de boter alleen op zijn koek willen hebben (=de anderen niets gunnen - zelf alles willen hebben)
  11. de boter en de kaas te dik gesneden hebben (=te veel verteerd hebben)
  12. de boter eruit braden (=het ervan nemen)
  13. een boterham met tevredenheid (=een (droge) boterham (zonder beleg))
  14. een eed met boter bezegeld. (=een belofte zonder echte intentie om de belofte na te komen)
  15. een glazen boterham. (=een glas jenever of bier)
  16. een haar in de boter vinden/zoeken (=op het kleinste detail vitten)
  17. een kruisje is genoeg voor een boterham uit het vuistje (=voor een gewone broodmaaltijd moet niet te veel gebeden worden)
  18. een natte mei geeft boter in de wei (=weerspreuk)
  19. het botert niet tussen hen (=ze kunnen niet goed met elkaar over weg)
  20. het is boter aan de galg gesmeerd (=het is zinloos, het kan niet helpen)
  21. het op je boterham krijgen (=een stevig standje incasseren)
  22. het smelt als boter in de mond (=(van eten) het is erg mals)
  23. je bent om op te eten (met boter en suiker). (=beeldig, snoezig, hartveroverend, snoeperig.)
  24. je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van (=denken dat je iets begrijpt, terwijl je dat niet doet)
  25. met zijn gat in de boter vallen (=(onverwacht) goed terechtkomen)
  26. met zijn neus in de boter vallen (=(Onverwacht) goed terechtkomen)
  27. vuile boter, vuile vis (=zonder goed gereedschap bereik je geen goede resultaten)
  28. wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon lopen (=wie schuldig is houdt zich best gedeisd)
  29. zo glad als boter (=erg glad - moeilijk te pakken te krijgen)

3 betekenissen bevatten `boter`

  1. dun van leer en dik van smeer (=dunne boterham die dik gesmeerd is)
  2. een boterham met tevredenheid (=een (droge) boterham (zonder beleg))
  3. een goeie vis moet drie keer zwemmen (=in het water, in de boter of kookvocht en in de wijn)

50 dialectgezegden bevatten `boter`

  1. 'n kloontsen bootre (=een kluitje boter) (Overmeers)
  2. 't es boter bij de vis (=kontante betaling) (Gents)
  3. 't is green at (=er zit een haar in de boter) (Booms)
  4. 't Is leg en kriegweer (=Het is boter aan de galg, het geeft niks) (Giethoorns)
  5. 't Zit doar e scheete verdroaid (=Daar zit een haar in de boter) (Langemarks)
  6. 't zit schieëf (=er zit een haar in de boter) (Kaprijks)
  7. Aa is mè ze gat in de boter gevalle (=Hij is goed terecht gekomen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  8. aahee oak van dee boter gefret (=ze hebben hem ook liggen) (Antwerps)
  9. Alles noavenant, as boter op de vloajka-nt (=Zeer royaal doen) (Zurriks)
  10. aste én goeje leemgrond te diep gees zaeë, kumpter niks van aut (=veel boter in de pan hebben, maar er niets van bakken) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. aste liefde din wiëd, zieste alles dûr e vergrautglaos (=n let meer om mekaars foutjes als een haar in boter is) (Bilzers)
  12. Bouter ba de vis (=boter bij de vis (betalen bij aankoop)) (Mechels (BE))
  13. Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries (=boter (rogge)brood en groene kaas, wie dat niet zeggen kan is geen echte Fries) (Fries)
  14. D'r zit een haar in de boter (=ruzie in het huishouden) (turnhouts)
  15. da's boter aan de galg gesmeerd / baoter an de galleg gesmeërd (=Zinloos, niet doen, zonde energie, vergeefse moeite) (Utrechts)
  16. Daan is mè ze gat in de boter gevalle (=Iemand die iets goeds is overkomen) (Diesters)
  17. de barremijter steed op stürm (=er is een haar in de boter) (Bilzers)
  18. de boter gefret hein (=de schuld krijgen voor iets) (Melseels)
  19. De boter goat afsloagen (=Over iemand die regelmatig aan zijn achterste krabt) (Lokers)
  20. de boter is rengs (rangs) (=de boter is sterk) (Sint-Niklaas)
  21. de boter zal afsloagen (=aan uw gat krabben) (Lokers)
  22. de boter zal gon opsloagen (=als het kietelt in je handpalm.... zegt men...) (Sint-Niklaas)
  23. de koe stuuetj dich (=werd gezegd als iemand te dik de boter op de boterham smeerde) (Heitsers)
  24. der zit en hoar in de boter (=er is ruzie) (Gents)
  25. dr zit een hoar in de boter (=Er is huiselijke ruzie) (Turnhouts)
  26. dur moet boter bè de vis zin (=er moet betaald worden) (Sint-Niklaas)
  27. ê 't is nog ne schiuën die't zegt (=hij heeft boter op zijn hoofd) (Kaprijks)
  28. ei eette boter geten (=hij is in ongenade gevallen / hij is de schuldige) (Sint-Niklaas)
  29. es me zei gat in de boter gevalln (=Iemand die het goed getroffen heeft) (Baasrode)
  30. Gè zèt bettoer kont inne boter gevalle (=Gij hebt veel geluk) (Heusdens)
  31. Het is leg en kriegweer (=Het is boter aan de galg. Het geeft allemaal niets) (Giethoorns)
  32. het vleis is gaer as een daauwtje (=het vlees is zo gaar als boter) (Flakkees)
  33. hij es me zij gat in de boter gevallen (=hij is goed terecht gekomen) (Londerzeels)
  34. hij schup nog gin deuk in un pakske botter (=pakje boter) (Geldermalsens)
  35. ij es mee zijn gat in de boter gevalle, moar mee zijne kinne op den rand (=denken dat iemand geluk had, maar toch niet.) (Gents)
  36. ij es mee zijn gat in de boter gevallen, ij ee oersjanse gat (=hij heeft geluk gehad) (Gents)
  37. ij is mee zei gat in de boter gevaulen (=een gelukkig iemand) (Lokers)
  38. knoa botter (grote hoeveelheid is altijd gebruikelijk) (=klontje boter) (Heerlens)
  39. mèt z'n kont èn de boeëter valle (=met zijn gat in de boter vallen.) (Genker)
  40. mit de vot in de boter vallen (=een gelukstreffer hebben) (Steins)
  41. parrik: Gieën aur in de boter maur een gieël parrik (=Heel grote ruzie) (Lebbeeks)
  42. petrol in de soep (=een haar in de boter) (tervurens)
  43. te t' eten, stutten mee boatre of magriene (=eten, boterhammen met boter) (Evergems)
  44. ter zit een oar in de boter / de katte zit in d'orloge / tes lagirre (la guerre) (=ruzie hebben) (Gents)
  45. tes boter zonder zijt (=flauwe praat) (Gents)
  46. un pakske botter (=een pakje boter) (Geldermalsens)
  47. ut vleis iszo gaer as 'n daauwtje (=zo gaar als boter) (Flakkees)
  48. vleis is zo gaer as'n daauwtje (=vlees is zo gaar als boter) (Flakkees)
  49. ze zé mé older gat in de boter gevallen (=zij zijn gelukkig en hebben niets tekort) (Sint-Niklaas)
  50. zin de botterrammen al gebreed? (=is er al boter op de boterhammen?) (Sint-Niklaas)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen