Spreekwoorden met `man`

Zoek


476 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `man`

  1. de rechte man op de rechte plaats (=de juiste man voor de juiste taak)
  2. de rotte appels uit de mand halen (=de minder getalenteerde personen wegsturen, de minder goede dingen sorteren van de goede dingen)
  3. de speelman zit op het dak (=ze zijn pas gehuwd, hebben nog geen zorgen)
  4. de vlag voor iemand strijken (=voor iemand onderdoen, zijn meerdere erkennen)
  5. de vloer aanvegen met iemand (=iemand gemakkelijk kloppen/verslaan)
  6. door de mand vallen (=doorzien worden)
  7. eb en vloed wachten op niemand (=de tijd gaat gewoon door)
  8. een appeltje met iemand te schillen hebben (=nog een vervelend onderwerp met iemand te bepraten hebben)
  9. een dronkemansgebed doen (=het geld natellen (als het zo goed als op is))
  10. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  11. een goed woord voor iemand doen (=iemand bij een ander aanbevelen)
  12. een goed zeeman wordt ook wel eens nat (=ieder kent zijn tegenslagen)
  13. een koopman een loopman. (=een goede verkoper gaat bij zijn klanten langs)
  14. een lans breken voor iemand (=het voor iemand opnemen, voor iemand de best doen diegene ergens mee te helpen iets te verkrijgen)
  15. een lelijke noot met iemand te kraken hebben (=met iemand nog iets af te rekenen hebben)
  16. een lichtje opgaan bij iemand (=iets wordt duidelijk en helder)
  17. een loopje met iemand nemen (=zich weinig van iemand aantrekken (die de leiding heeft))
  18. een man als David (=een sterke kerel (David doodde de reus Goliath))
  19. een man een man, een woord een woord (=als je iets hebt beloofd, dan moet je je daar ook aan houden)
  20. een man in bonis (=een welgesteld man)
  21. een man van de klok zijn (=iemand die steeds precies op tijd is)
  22. een man zonder vrouw is als een paard zonder teugels. (=in het huwelijk hebben man en vrouw elkaar nodig)
  23. een nagel aan iemands doodkist (=een groot verdriet of iemand die een groot verdriet veroorzaakt)
  24. een oogje op iemand hebben (=tedere, mogelijk verliefde, gevoelens voor iemand koesteren)
  25. een oud voerman hoort nog graag het klappen van de zweep (=iemand die oud is vindt het fijn te praten over dingen van vroeger)
  26. een rib(be) uit iemands lijf (=een grote uitgave)
  27. eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
  28. een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets (=feministische uitspraak)
  29. een zak zout met iemand gegeten hebben (=iemand al lang kennen)
  30. een zwak voor iets of iemand hebben (=iets/iemand leuk of aardig vinden)
  31. er mankeert iets in zijn bovenkamer (=hij is niet goed bij zijn verstand)
  32. errare humanum est (=zich vergissen is menselijk) (Latijn)
  33. fiolen van toorn over iemand uitstorten (=aan iemand duidelijk laten blijken dat je kwaad op diegene bent)
  34. gebraden duiven vliegen niemand in de mond (=je krijgt niets zomaar (zonder er enige moeite voor te doen))
  35. geef een man een vis dan heeft hij die dag te eten (=je kunt iemand beter leren vissen dan heeft hij z`n leven lang vis te eten)
  36. geen man over boord zijn (=iets is niet zo erg, het had veel erger gekund)
  37. geloof nooit iemand die in de ene hand water en de andere hand vuur draagt (=wees niet lichtgelovig, niet iedereen is het vertrouwen waard)
  38. heel wat in zijn mandje hebben (=veel geleerd hebben, veel weten)
  39. het iemand warm maken (=iemand in moeilijkheden brengen)
  40. het is altijd vet op een andermans schotel (=een ander heeft het schijnbaar altijd beter)
  41. het is beter een andermans hemd dan geen (=wat men niet heeft kan men desnoods nog altijd lenen)
  42. het is een kwade wind die niemand voordeel brengt (=er is altijd wel iemand die van de omstandigheden weet te profiteren)
  43. het is een wijze man, die maat ramen kan. (=wijsheid komt van het vermogen om situaties te begrijpen en hoe daar op te reageren)
  44. het is goed riemen snijden uit andermans leer (=met andermans eigendom kan men gemakkelijk kwistig omgaan)
  45. het is licht dansen op andermans vloer. (=geld van anderen uitgeven is makkelijk.)
  46. het land hebben aan iets/iemand (=een hartgrondige afkeer hebben)
  47. het ligt aan de schaatsen en nooit aan de man. (=men geeft het gereedschap eerder de schuld dan zichzelf)
  48. het met iemand aan de stok hebben/krijgen (=ruzie met elkaar hebben/krijgen)
  49. het niet op iemand hebben (=iemand niet goed kunnen verdragen)
  50. het op iemand begrepen hebben (=iemand goed kunnen verdragen / iemand is altijd de pineut)

654 betekenissen bevatten `man`

  1. dat is een alikruik van een vent. (=dat is een kleine dikke man.)
  2. dat is iemand met een gebruiksaanwijzing (=dat is iemand waarvan je weet hoe je met diegene om moet gaan)
  3. er zal geen haan naar kraaien (=dat zal niemand te weten komen)
  4. uit het oog, uit het hart (=de aandacht voor iemand verliezen, als die persoon niet meer in de nabijheid is)
  5. de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  6. ketters wonen het dichtst bij de paus (=de beste vrienden van een machtig man zijn vaak zijn grootste vijanden)
  7. het oog ziet altijd van zich af (=de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel)
  8. de rechte man op de rechte plaats (=de juiste man voor de juiste taak)
  9. bomen ontmoeten elkaar niet, mensen wel (=de kans dat je iemand toevallig tegenkomt is groot)
  10. de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
  11. de prins op het witte paard (=de man van je dromen)
  12. iemand kunnen maken en breken (=de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden)
  13. een streep door de rekening halen (=de schuld van iemand kwijtschelden en het er niet meer over hebben)
  14. de haan is de baas als de hen niet thuis is. (=de vrouw is de baas in huis, ook al vindt de man van niet)
  15. weten waar de aal kruipt (=de ware bedoelingen van iemand doorzien)
  16. aan hetzelfde euvel mank gaan (=dezelfde fouten maken als iemand anders)
  17. het hart op de tong dragen (=direct zeggen wat iemand denkt, ongeacht of dat slim is of niet)
  18. scherven brengen geluk. (=dit zeg je om iemand zich minder schuldig te laten voelen)
  19. iemand links laten liggen (=doen alsof iemand er niet is, niet bemoeien met iemand)
  20. woord houden (=doen wat iemand beloofd heeft)
  21. je woord gestand doen (=doen wat iemand beloofd heeft)
  22. in het gevlij komen (=doen wat iemand graag ziet om in de gunst te komen)
  23. verkikkerd zijn (=dol zijn op iemand/iets of verliefd zijn op iemand)
  24. je trekken thuis krijgen (=door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek))
  25. aan iemands leiband (=door iemand geleid)
  26. een spaak in het wiel steken (=door iemands ingrijpen gaat een plan van de ander niet door)
  27. men vangt meer vliegen met honing/stroop dan met azijn (=door vriendelijk te zijn bereik je meer bij iemand dan met lelijke woorden)
  28. het beestje bij zijn naam noemen (=duidelijk en precies zeggen hoe je over iets of iemand denkt; precies zeggen hoe iets zit)
  29. de neus optrekken (=duidelijk maken dat men iets of iemand niet waardeert)
  30. iemand de les lezen (=duidelijk zeggen dat iemand iets verkeerds gedaan heeft)
  31. een aangeklede aap (=een bespottelijk iemand)
  32. paradepaard (=een bezit, eigenschap, kunst of vaardigheid waar iets of iemand trots op is)
  33. je mag wel ergens anders honger krijgen, als je thuis maar komt eten. (=een getrouwde man mag wel met knappe meisjes flirten, daar moet het bij blijven.)
  34. een wolf in de schaapskooi. (=een gevaarlijk iemand die zich als onschuldig voordoet)
  35. een wolf in schaapskleren (=een gevaarlijk iemand die zich als onschuldig voordoet)
  36. een handwerk heeft een gouden bodem (=een goed vakman verdient altijd zijn brood)
  37. iemand een poets bakken (=een grap met iemand uithalen)
  38. een nagel aan iemands doodkist (=een groot verdriet of iemand die een groot verdriet veroorzaakt)
  39. een boom van een kerel (=een grote man)
  40. iemand niet kunnen luchten of zien (=een hekel aan iemand hebben)
  41. droge stokvis (=een houterig iemand)
  42. een blok aan het been (=een last zijn voor iemand anders.)
  43. een achterdeurtje (=een manier om iets te ontduiken)
  44. de wind waait uit die hoek (=een mening van iemand uit een bepaalde groep/partij)
  45. een nieuwe bron aanboren (=een nieuwe manier vinden om iets te krijgen)
  46. een krakende wagen (=een onzekere zaak - iemand met een zwakke gezondheid)
  47. een oud paard hoort graag het klappen van de zweep. (=een oud persoon hoort graag verhalen over het oude vakmanschap)
  48. een oude bok lust nog wel een jong/groen blaadje (=een oude man is nog wel seksueel geïnteresseerd in een jong meisje)
  49. een rijke stinkerd (=een rijk iemand)
  50. een vette gans bedruipt zichzelf (=een rijk iemand kan zichzelf redden)

50 dialectgezegden bevatten `man`

  1. dane pei ei ne smoel veu stront oep te sorteire, of een bakkes voe offerblokke op te kleeve (=die man heeft een lelijk gezicht) (Brussels)
  2. das ë sjaajns man (=dat is een raar type) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. das ë sjau man (=dat is een rare vlegel) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. das e sjauw man (=dat is een kerel) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. das een echte pees (=dat is een heel gierige man) (Sint-Niklaas)
  6. das ne lekkurren (=op die man kan je niet vertrouwen) (Sint-Niklaas)
  7. das ne schoefeljeir (schoefelas) (=die man (vrouw) eet altijd zo gulzig) (Sint-Niklaas)
  8. das ne schorrekop (=man met heel kort geknipt haar) (Sint-Niklaas)
  9. das nog ne stuken (=die oude man gaat nog kaarsrecht) (Sint-Niklaas)
  10. daste ware Jacobb (=dat is de ware man) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. dat ès mich e sjaajns man ! (=dat is me een rare vent !) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. Dát is evvel enne schonne kel (=Dat is best een mooie man) (Horster)
  13. de bès nie goed, mëne man (=je bent niet goed in je hoofd, beste kerel) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. de brieëmëlë zin vër de vieëgël (=het overschot is voor de kleine man) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. de fëlle man authange (=gewichtig doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. De geite verstikken (=man moet plassen) (Giethoorns)
  17. de haoën kan zoe hel kraeë as ter wilt, ët zin toch de hinne daaj de eer lègge (=de man mag zeggen wat hij wil, maar de vrouw beslist) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. De kerk is gróóter òs de toore (=De vrouw is groter dan haar man) (Texels)
  19. De kerrek is gróóter òs de tóóre (=De vrouw is groter dan de man) (Texels)
  20. De kliere maoke de vengt (=De kleren maken de man) (Antwerps)
  21. de knubbel ien 't hoenerhok gooi'n (=man en paard noemen) (Westerkwartiers)
  22. de leep vannë goed gewaer moet goed ondërhaage wiPëne (=een man moet zorg dragen voor zijn 'geweer') (Munsterbilzen - Minsters)
  23. de leste man de zak gheven (=als laatste weggaan) (Hulsters (NL))
  24. de liefde van de man geet dër de maog (=geen grotere liefde dan liefde voor lekker eten en drinken) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. de loatste man zijne zak opgeven (=tot de laatste blijven (op een feest) ) (Gavers)
  26. de man (=per persoon (p.p.) ) (Vechtdals)
  27. de man oet nog nen heiring waaj ter daud wos (=de man at nog een haring toen hij dood was) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. de man oet nog nen heiring waaj ter daus wor (=dat is gemakkelijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. de moes altijd man en pieëd nieme (=als je iets zegt, moet je alles vertellen) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. de moes man en piëd nieme (=als je wat zegt, moet je ook namen noemen) (Bilzers)
  31. de ploeme maoke de voëgel (=de kleren maken de man) (Bilzers)
  32. de pot verwitte kéttel datter zwat és (=mijn man is mij niet trouw want onze kinderen gelijken niet op hem) (Bilzers)
  33. de stroutn afdwoële me iet / leurn (=rondgaan in de straten om iets aan de man te brengen) (Moorsel)
  34. de zjuste man opte zjuste plaots (=de conducteur was de geknipte man) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. Dee is zoe sterrek es de Cascadeurs vaan Mestreech (=Dat is een sterke man) (Mestreechs)
  36. den dien'n doar 'n zie em oek nieëmer ang'n (zijne piemel) (=die man daar heeft een zeer dikke buik) (Waregems)
  37. den koomnden in den goanden man (=een komen en gaan) (Kaprijks)
  38. den ouen (=de oude man) (kalkens)
  39. Der zit ne man in de kafie. (=Wat een slappe / flauwe koffie.) (Brakels)
  40. die ees alle vijf nie, die eé tur mor twee en nen bezekoek, die is nen toer te lank op de meulen blijven zitten (=die man is lichtjes mentaal gehandicapt) (Sint-Niklaas)
  41. die ei wezenlik un kopje u din (=man met moeilijke vrouw) (Zeeuws)
  42. die is oareg uut de kluut'n wozz'n (=dat is een stevig gebouwde man) (Westerkwartiers)
  43. die kirrel bungelt altied onneraan (=die man kan nooit meekomen) (Westerkwartiers)
  44. die kirrel het 'em om (=die man is bezopen) (Westerkwartiers)
  45. die kirrel het 't heulemoal moakt (=die man is geslaagd in zijn leven) (Westerkwartiers)
  46. die kirrel het ' n bek as ' n biel (=die man heeft een grote mond) (Westerkwartiers)
  47. die kirrel het ' n hondeboan (=die man heeft een slechte baan) (Westerkwartiers)
  48. die kirrel is 'n sprudder (=die man wordt bespot) (Westerkwartiers)
  49. die kirrel is een met ' n gebruuksaanwiezing (=die man moet je voorzichtig benaderen) (Westerkwartiers)
  50. die kirrel is lichtgeroakt (=die man is snel aangebrand) (Westerkwartiers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen