Uitspraak: | [ˈkɛikə(n)] |
Vervoegingen: | keek (verl.tijd enkelv.) |
Vervoegingen: | heeft gekeken (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen |
Voorbeelden: | `Ze keek om zich heen, maar kon haar kind niet vinden.`, `naar een film kijken`, `Ze kijkt of de bus al komt.` |
Voorbeelden: | `ontevreden kijken`, `vrolijk kijken` | |
Synoniem: | eruitzien | |
gek staan te kijken | (erg verbaasd zijn) | |
staan te kijken van | (erg verbaasd zijn (over iets)) |
Voorbeelden: | `televisie kijken`, `ieder weekend huizen kijken als je een huis wilt kopen` | |
Synoniem: | bekijken |
Voorbeelden: | `Ik zal kijken wat ik voor je kan doen.`, `Ik zal nog wel kijken wat ik doe.` | |
Synoniem: | zien |
net komen kijken | (onervaren zijn) `Hij doet alsof hij heel goed is, maar hij komt net kijken.` |
Daar komt heel wat bij kijken. | (daar is veel bij betrokken) `Wat komt er allemaal bij kijken als je gaat trouwen?` |