Spreekwoorden met `zelf`

Zoek

39 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zelf`

  1. aan hetzelfde euvel mank gaan (=dezelfde fouten maken als iemand anders)
  2. als niet komt tot iet kent iet zichzelf niet (=een `parvenu` heeft dikwijls kapsones)
  3. altijd hetzelfde deuntje zingen (=steeds weer hetzelfde herhalen)
  4. commandeer je hond en blaf zelf (=dat bevel weiger ik uit te voeren)
  5. de boer op de bok liet de teugels vieren, het paard kende zelf de weg wel. (=je moet niet doen alsof je de beste bent, iemand anders weet ook wel wat)
  6. de hand aan zichzelf slaan (=zelfmoord plegen)
  7. de koekoek en de sijs hebben niet dezelfde wijs. (=iedereen is anders)
  8. een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen (=men maakt geen twee keer dezelfde fout)
  9. een kluwtje dat vanzelf afloopt. (=iets wat zich vanzelf oplost)
  10. eén lijn trekken / Dezelfde lijn trekken (=dezelfde mening hebben)
  11. een meid en een aardappel kies je zelf (=een vrouw kun je niet door iemand anders laten uitkiezen)
  12. een vette gans bedruipt zichzelf (=een rijk iemand kan zichzelf redden)
  13. geen twee missen voor hetzelfde geld doen (=niet tweemaal hetzelfde zeggen of doen)
  14. goede waar prijst zichzelf (=goed materiaal moet niet aangeprezen worden)
  15. het kwaad straft zichzelf (=wie kwaad doet, kwaad ontmoet)
  16. het met zich zelf niet eens zijn (=niet kunnen beslissen)
  17. ieder is zichzelf het naast (=iedereen kiest in het slechtste geval voor zichzelf)
  18. in hetzelfde gasthuis ziek liggen (=aan dezelfde kwaal lijden)
  19. in hetzelfde schuitje varen/zitten (=met dezelfde omstandigheden te maken hebben, hetzelfde lot ondergaan)
  20. je huid zelf ter markt brengen (=zichzelf verdedigen)
  21. jezelf in acht nemen (=jezelf verzorgen)
  22. jezelf op de borst slaan (=duidelijk aan de omgeving laten weten dat men ergens bijzonder trots op is)
  23. jezelf tegenkomen (=geconfronteerd worden met de gevolgen van je eigen acties.)
  24. krom jezelf als je door de wereld wilt komen (=je moet er wat voor over hebben om iets te bereiken)
  25. met hetzelfde sop overgoten (=even goed of slecht)
  26. nood doet zelfs oude vrouwen rennen (=een onverwachte situatie kan verrassende kwaliteiten naar boven brengen (vergelijkbaar met `angst geeft vleugels`))
  27. op dezelfde golflengte zitten (=het grotendeels eens zijn)
  28. op dezelfde leest geschoeid zijn (=erg op elkaar lijken)
  29. op dezelfde voet voortzetten (=op dezelfde manier)
  30. op hetzelfde aambeeld hameren/slaan (=steeds weer op hetzelfde onderwerp terugkomen)
  31. uit dezelfde klei gebakken zijn (=dezelfde afkomst hebben)
  32. uit hetzelfde vaatje tappen (=dezelfde standpunten of opvattingen delen.)
  33. van hetzelfde laken een pak (=dezelfde soort aanpak of respons)
  34. voor hetzelfde geld (=net zo goed)
  35. wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in (=wie een ander iets wil misdoen, kan er zelf het slachtoffer van worden)
  36. wie zichzelf bewaart, bewaart geen rotte appel (=je moet voorzichtig omgaan met jezelf, want het is niet vervangbaar)
  37. wie zijn naasten te schande maakt, onteert zichzelf (=een klein foutje, kan een groot geheel te schande maken)
  38. zelfkennis is het begin van alle wijsheid (=men moet eerst zichzelf kennen om verdere kennis te kunnen verwerven)
  39. zelfs de beste breister laat wel eens een steekje vallen (=ook al kan iemand iets heel goed, hij of zij zal ook wel eens een fout maken; dat is vergeeflijk)

172 betekenissen bevatten `zelf`

  1. in hetzelfde gasthuis ziek liggen (=aan dezelfde kwaal lijden)
  2. het achter de ellebogen hebben (=achterbaks; zonder zijn zelfzuchtige bedoelingen te laten zien)
  3. het loopt op rolletjes (=alles gaat als vanzelf)
  4. alles malletje naar malletje doen/maken (=alles steeds weer op precies dezelfde manier doen)
  5. komt men over de hond, dan komt men over de staart (=als de grootste moeilijkheden overwonnen zijn, dan komt de rest vanzelf)
  6. de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  7. komt tijd komt raad (=als er genoeg tijd overheen gaat, komt de oplossing vanzelf)
  8. wie appelen vaart, die appelen eet (=als je handelt in bepaalde goederen, dan zul je deze zelf waarschijnlijk ook gebruiken. / Iemand die bepaalde werkzaamheden voor een ander moet verrichten, geniet daar doorgaans zelf ook van)
  9. je woorden worden weer thuisgebracht. (=als je iets negatiefs zegt kan dat leiden tot negatieve gevolgen voor jezelf)
  10. goed voorbeeld doet goed volgen (=als je zelf op de goede manier handelt, nemen anderen dat vanzelf over)
  11. goed voorgaan doet goed volgen (=als je zelf op de goede manier handelt, nemen anderen dat vanzelf over)
  12. wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)
  13. het is altijd koekoek éénzang (=altijd hetzelfde verhaal vertellen of zelfde voorbeeld geven)
  14. semper idem (=altijd weer hetzelfde)
  15. elk heeft genoeg in eigen tuin te wieden. (=bekritiseer geen anderen als je zelf niet perfect bent)
  16. zin noch wit hebben (=buiten jezelf zijn van woede)
  17. morgen brengen (=dat geloof je toch zelf niet! dat doe ik beslist niet!)
  18. dat ging van een leien dakje (=dat ging vanzelf)
  19. dat maakt van Jezus nog een ketter (=dat is zelfs bij de meest integer mens een schanddaad)
  20. de boter alleen op zijn koek willen hebben (=de anderen niets gunnen - zelf alles willen hebben)
  21. het koren van de molen zenden (=de klanten wegjagen - zichzelf benadelen)
  22. de krenten uit de pap halen (=de meest aantrekkelijke gedeelten voor zichzelf bestemmen, bijvoorbeeld de meest interessante taken uit een omvangrijk werk)
  23. regen in mei, dan is april voorbij (=de natuur kiest vanzelf de goede volgorde)
  24. de mug uitzuigen en de kameel doorzwelgen (=de onschuldige straffen en zelf schaamteloos zondigen)
  25. wie de pot breekt betaalt de scherven (=de veroorzaker van schade moet de situatie zelf rechtzetten.)
  26. uit dezelfde klei gebakken zijn (=dezelfde afkomst hebben)
  27. aan hetzelfde euvel mank gaan (=dezelfde fouten maken als iemand anders)
  28. eén lijn trekken / Dezelfde lijn trekken (=dezelfde mening hebben)
  29. van hetzelfde laken een pak (=dezelfde soort aanpak of respons)
  30. uit hetzelfde vaatje tappen (=dezelfde standpunten of opvattingen delen.)
  31. je trekken thuis krijgen (=door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek))
  32. ipso facto (=door het feit zelf)
  33. ondervinding is de beste leermeester (=door iets zelf mee te maken of te oefenen leert men het snelst)
  34. eigen roem/lof stinkt (=door over jezelf op te scheppen maak je een nare indruk)
  35. de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet (=een ander aanwijzen als schuldige, terwijl die zelf hetzelfde gedaan heeft)
  36. het laken door het oog van de schaar halen. (=een deel voor jezelf houden.)
  37. advocaat van de duivel spelen (=een mening geven waar je het zelf niet mee eens bent, maar die je geeft om reacties uit te lokken)
  38. schone appels zijn ook wel zuur. (=een mooie vrouw is niet vanzelfsprekend een goede echtgenote)
  39. een vette gans bedruipt zichzelf (=een rijk iemand kan zichzelf redden)
  40. het is broekzak-vestzak. (=er wordt betaald, maar het geld blijft bij dezelfde kliek)
  41. er zijn meer hondjes die Fikkie heten (=er zijn meer mensen/etc. met dezelfde naam)
  42. alle wegen leiden naar Rome (=er zijn veel manieren om je doel te bereiken / de uitkomst is altijd hetzelfde)
  43. iets uit de eerste hand hebben (=ergens zelf bij zijn geweest of hebben gehoord van iemand die het zelf heeft meegemaakt)
  44. kind noch kraai hebben (=geen nazaten of andere familieleden hebben, alleen rekening moeten houden met zichzelf)
  45. geen twee hanen op een erf/werf (=geen twee bazen voor hetzelfde werk)
  46. geen twee deuntjes voor één cent zingen (=geen zin hebben hetzelfde nog een keer te herhalen)
  47. bij kleine hapjes leert men een hond eten. (=geleidelijk aan kun je zelfs aan onmogelijke dingen wennen.)
  48. bij kleine lapjes leert men de hond leer eten. (=geleidelijk aan wen je zelfs aan de onmogelijkste dingen.)
  49. geluk en glas breekt even ras. (=geluk is niet vanzelfsprekend)
  50. met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)

50 dialectgezegden bevatten `zelf`

  1. 't hemd uutleen'n, en zulf noakn'd loop'n (=je hemd uitlenen en zelf naakt lopen) (Westerkwartiers)
  2. 't is niet soa't 't lykt of skynt, maar soa't min 't sels befynt (=Het is niet zoals het lijkt of schijnt, maar zoals men het zelf ondervindt) (Bildts)
  3. 't veegt zijn gat zonder papier (=Het spreek voor zich zelf) (Wetters)
  4. 25 euro? Da geef ik voor oew kop, as gum zelf uitbeent. (=Ik verkoop dit niet voor 25 euro.) (brabants)
  5. aa iet et werm woeter oeitgevonne of aa paast dattem et werm woeter oeitgevonne iet (=voor iemand die stom is of hem zelf voor slim pakt) (tervurens)
  6. adder wiëne zürg terviër datte kaase dierder zin dan de gateau zelf (=met het ouder worden, gaan de kaarsen duurder zijn dan de taart) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. Allus is voor Bassie (=Ik neem alles zelf wel) (Rotterdams)
  8. as edere mins 'nen ângere gelökkig zoo-j make, woor edereîn gelökkig (=verbeter de wereld, begin bij je zelf) (Weerts)
  9. aste èn e glaoze haus woens, moeste zelf nie mèt steen goeje (=gooi nooit je eigen ruiten in) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. aste zelf biëls hoesset zenen hond nie te kommendiëre (=hou je bevelen voor je zelf) (Bilzers)
  11. bau ne wil és, ésne waeg (=een vrouw kan je moeiteloos zover krijgen, dat ze ook doet wat ze zelf allang wilde) (Bilzers)
  12. begaaien (=u zelf vuil maaken) (Merkems)
  13. bezeik dien eige sjoon (=hou je zelf voor de gek) (Berg en Terblijts)
  14. commandeer dien hond en blaf zelf (=je hoeft mij niet te commanderen) (Westerkwartiers)
  15. commandeer dien hond, en blaf zulf (=wij regelen hier zelf onze zaakjes) (Westerkwartiers)
  16. da goa gelak een flötje van ne ceint (=dat gaat van zelf) (Geels)
  17. da zieste van haaj! (=dat geloof je toch zelf niet!) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. dae neet troewtj, dae neet dougtj (=als je niemand vertrouwt, dan deug je zelf ook niet) (Heitsers)
  19. Dae zien eige bewaardj, bewaardj gein rotte appele (=Pas goed op je zelf) (Weerts)
  20. dae zien eige bewaartj, bewaartj gein rotte appele (=denk aan je zelf) (Weerts)
  21. daoreetie z n eige vor motte uitkleeje (=daar is hij zelf gebrek door gaan lijden) (Oudenbosch)
  22. dat ei jzelf ezeid (=dat heb je zelf gezegd) (Zeeuws)
  23. dat mauste dich zelf opfraete (=dat lust ik niet, eet het zelf maar op) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. dat zin zen eege biznës (=dat moet je zelf maar regelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. de bès altijd zoe aad as zën haan, mér altijd adder dan zën taan (=je bent maar zou oud als je je zelf voelt) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. de bès van niemes baeter gediend as van zën eege (=wat je zelf doet is altijd beter) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. Dè gi(t) van eiges/dè gut van eiges (=Dat gaat van zelf) (Winssens)
  28. De hettie zelluf gezeed gehad (=Dat heeft hij zelf gezegd) (Eindhovens)
  29. de kons ë piëd waol noeë de bieëk leeje, mér de kons ët nie doen drinkë (=je kan iemand wel overtuigen iets te doen, maar uiteindelijk beslist hij da zelf) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. de pot verwit de kéttel datter zwat ziet (=wat je zegt ben je zelf) (Bilzers)
  31. de schaarpste moaners benn'n de slechtste betoalers (=een veeleisend iemand is zelf vaak gemakzuchtig) (Westerkwartiers)
  32. de vrolaaj konne mich vërrèkke, ich hën zelf wol twei haan vërr te trèkke (=snuggere mannen hebben niemand nodig) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. De weurs zelf neet wit door angere zwart te make! (=Je wordt zelf niet wit door anderen zwart te maken!) (Kinroois)
  34. de wiës zelf nie wit (ter) dër aander zwat te maoke (=je wordt er zelf niet beter van door anderen af te breken) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. dich geleefs ook nog èn sprookskës (=dat geloof je toch zelf niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. Dieje loerie madde eiges houwe (=Die slappe koffie mag je zelf hebben) (Bosch)
  37. Dig menteneren. (WT) (=Voor je zelf opkomen) (Mechels (NL))
  38. Doe kenst mig dùr poekel aafroetsje (=Zoek het je zelf maar uit) (Epens)
  39. doet 't heanig an (=maak het je zelf niet te moeilijk) (Vechtdals)
  40. doet ne kier zelve (=doe het een keer zelf) (West-Vlaams)
  41. Dom wean heendert nich ' t wördt pas slim a-j ' t zölf nich deur hebt (=Het is niet erg om dom te zijn, het wordt pas erg als je het zelf niet in de gaten hebt) (Twents)
  42. Dut da zeulf joem (=Doe dat maar zelf) (Mols)
  43. dür zen eege laajs gebiëte wiëne (=iemand verklappen en zelf gestraft worden) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. eder mót zien pekske zelf drage (=ieder moet zijn kruis dragen) (Heitsers)
  45. eder veultj ‘t zien (=wat je zelf hebt, wordt toch vaak het ergste gevonden) (Heitsers)
  46. eege sjuld, dikke bult (=dat heb je zelf uitgelokt) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. Een moes in de maelkiste meent gewis dat’te zelf de mölder is (=Iemand die zich groots waant) (achterhoeks)
  48. een zittend gat hef altied wat (=Iemand die zelf niets doet heeft vaak commentaar op een ander) (Drents)
  49. eentwie int gat steekn (=iemand iets laten doen dat je zelf niet graag doet) (Kortemarks)
  50. ei eént zaalf gezeet (=hij heeft het zelf gezegd) (Sint-Niklaas)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen