Spreekwoorden met `zeg`

Zoek

28 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zeg`

  1. boe noch bah zeggen (=niets zeggen)
  2. daar kun je donder op zeggen (=daar mag je zeker van zijn)
  3. dat is makkelijker gezegd dan gedaan (=het valt in de praktijk nog niet mee)
  4. de drager kan het beste zeggen waar de schoen wringt (=degene die een probleem heeft, kan de kern van dit probleem vaak het scherpste benoemen)
  5. een eed met boter bezegeld. (=een belofte zonder echte intentie om de belofte na te komen)
  6. een haastig woord is gauw gezegd. (=zeg geen dingen zonder eerst na te denken)
  7. eens gezegd, blijft gezegd (=als iemand iets belooft moet die dat ook uitvoeren)
  8. geen ja en geen neen zeggen (=nog twijfelen aan het antwoord)
  9. geen kip meer kunnen zeggen (=zoveel hebben gegeten dat je niets meer kan eten. Volkomen verzadigd)
  10. geen pap meer kunnen zeggen (=verzadigd zijn)
  11. gezegende omstandigheden (=in verwachting)
  12. horen zeggen is half gelogen. (=wat je via via hoort is niet altijd waar)
  13. iemand de wacht aanzeggen (=een laatste waarschuwing geven)
  14. iemand ongesuikerd zeggen waar het op staat (=iemand ongegeneerd de waarheid zeggen)
  15. iemand ongezouten de waarheid zeggen (=onverbloemd de waarheid zeggen, eerlijk zeggen waar het op staat)
  16. iets niet tegen/aan dovemans oren zeggen (=iets wordt erg goed onthouden)
  17. iets tussen neus en lippen zeggen (=zonder dat je het merkt in het geheel iets zeggen)
  18. iets zeggen om de kool (=iets zeggen voor de grap)
  19. ja en amen zeggen (=kritiekloos instemmen)
  20. je zegel aan iets hechten (=goedkeuring of toestemming ergens aan geven)
  21. je zegeningen tellen (=dankbaar zijn voor wat men heeft.)
  22. makkelijker gezegd dan gedaan (=het is eenvoudiger om iets te zeggen dan om het ook daadwerkelijk uit te voeren)
  23. ongesuikerd zeggen waar het op staat (=onverbloemd de waarheid zeggen)
  24. op hoop van zegen (=in de hoop dat het lukt)
  25. waar je u tegen zegt (=wat absoluut de moeite waard is)
  26. weet wat je zegt, maar zeg niet alles wat je weet (=wees voorzichtig met woorden en je informatie)
  27. wie a zegt moet ook b zeggen (=als je eenmaal ergens aan begonnen bent, moet je het ook afmaken)
  28. zeggen wat je doet en doen wat je zegt (=proactief communiceren en je houden aan toezeggingen)

158 betekenissen bevatten `zeg`

  1. voor de ganzen preken (=aan dovemans oren zeggen)
  2. al het goede komt van boven (=alle zegen komt van god)
  3. waar meerderman komt moet minderman wijken (=als een machtig persoon iets zegt, moet de minder machtige zwijgen)
  4. je kan niet alle meisjes haten om één (=als je bent getrouwd wilt dat niet zeggen dat vrouwen je niet meer interesseren)
  5. wie zwijgt, stemt toe (=als je het ergens niet mee eens bent, moet je het zeggen)
  6. je woorden worden weer thuisgebracht. (=als je iets negatiefs zegt kan dat leiden tot negatieve gevolgen voor jezelf)
  7. uitstel is geen afstel (=als je iets uitstelt wil dat nog niet zeggen dat je het nooit meer gaat doen)
  8. geen spreker die een zwijger verbetert. (=als je niets zegt zeg je niets verkeerds)
  9. of je worst lust! (=antwoord als iemand `Wat?!` zegt)
  10. dat is Beulemans Frans (=dat is slecht Frans spreken. In België zeggen de Vlamingen dat over Waals. Walloniërs op hun beurt vinden Vlaams weer slecht Nederlands)
  11. iets op je lever hebben (=dat je nog iets wilt uiten, dat er iets is dat je heel erg dwars zit en dat gezegd moet worden)
  12. id est (=dat wil zeggen)
  13. de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  14. aan de touwtjes trekken (=de baas zijn, alles regelen, het voor het zeggen hebben)
  15. de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
  16. zwijgen en denken zal niemand krenken. (=denk na voor je iets zegt wat pijn kan doen)
  17. het heen en weer krijgen (=diarree krijgen - vooral gezegd van iets dat helemaal niet bevalt)
  18. zoete broodjes bakken (=dingen zeggen om een goede indruk achter te laten bij mensen met invloed)
  19. het hart op de tong dragen (=direct zeggen wat iemand denkt, ongeacht of dat slim is of niet)
  20. thuis is in je schuur (=dit wordt gezegd als je weinig thuis bent)
  21. scherven brengen geluk. (=dit zeg je om iemand zich minder schuldig te laten voelen)
  22. een hoge toon aanslaan (=doen alsof je het voor het zeggen hebt / luid en dwingend spreken)
  23. de oren wassen (=duchtig ervan langs geven, de waarheid zeggen)
  24. het beestje bij zijn naam noemen (=duidelijk en precies zeggen hoe je over iets of iemand denkt; precies zeggen hoe iets zit)
  25. iemand de les lezen (=duidelijk zeggen dat iemand iets verkeerds gedaan heeft)
  26. onder de neus wrijven (=duidelijk zeggen wat er van gevonden wordt)
  27. belofte is een hemd der dwazen (=een nietszeggende belofte kan toch tijdelijk gelukkig maken)
  28. er zijn mond niet aan vuil maken (=er niets over willen zeggen)
  29. er het zwijgen toe doen (=er niets over zeggen)
  30. een zondagssteek houdt geen week (=er rust geen zegen op het werk wat iemand op zondag doet)
  31. over het paard tillen (=er te veel goeds van zeggen / verwend en geprezen zijn)
  32. de pan uit vliegen (=erg snel stijgen (inz. gezegd over prijzen))
  33. het gras kunnen horen groeien (=erg verwaand zijn - ook gezegd als het ergens muisstil is)
  34. een vinger in de pap hebben (=ergens iets in te zeggen hebben, invloed hebben)
  35. wat baten kaars of bril, als de uil niet zien en wil. (=gezegd als een koppig iemand advies of hulp negeert)
  36. met de benen buiten hangen (=gezegd als het erg druk is)
  37. over de koppen kunnen lopen (=gezegd als het erg druk is)
  38. je moet om de beurt ademhalen (=gezegd als het erg druk is)
  39. je kan er je kont niet keren (=gezegd als het erg druk is)
  40. als het varken zat is, gooit het de bak om. (=gezegd als iemand geen dankbaarheid toont)
  41. de deugd zit in het midden. (=gezegd als iemand tussenin zit)
  42. er wordt een erfenis verdeeld. (=gezegd als iets erg lang duurt)
  43. op één been kan je niet lopen. (=gezegd als je één drankje gehad hebt en meer wilt)
  44. dood gaan we allemaal. (=gezegd als je iets ongezonds doet)
  45. arbeid is voor de dommen. (=gezegd als je liever op twijfelachtige wijze geld verdient dan op een eerlijk manier)
  46. achterom is kermis (=gezegd als voorlangs niet de voorkeur heeft)
  47. een nieuwe voordeur krijgen (=gezegd bij het bereiken van een tiende levensjaar, dus 10, 20, 30 etc.)
  48. een goede gevel versiert het huis. (=gezegd over mensen met een grote neus)
  49. als de rechte Adam komt gaat Eva mee (=gezegd van `n meisje dat liever niet wil trouwen)
  50. beer op sokken (=gezegd van een dik, plomp persoon)

50 dialectgezegden bevatten `zeg`

  1. 'k misse mij (=Ik zeg het verkeerd) (Waregems)
  2. 'k zeg a mo da (van het frans 'je ne te dis que ça' (=om aan te duiden dat iets heel goed of opmerkelijk is) (Hals)
  3. 'k zeg maar niks / antwoord: / Maor God hoort ju bromme . (=ik zeg maar niets.. en dan antwoordt de ander: (maar je denkt het er het jouw van)) (Utrechts)
  4. 'k zeig al niet ne meer (=Ik zeg als niets meer) (Bevers)
  5. 't es oa verloren gezaed (=je doet niet wat ik zeg) (Wichels)
  6. “Un guidon”, da’s Frans, joeng, “ne” giedõ, da’s Essels! (=zeg het toch in het Hasselts) (Hasselts)
  7. ' t es toch nie woir zekre / emoir mains toch (=zeg dat het niet waar is!) (Lochristis)
  8. Ach dêh (=Nou ja zeg) (Deventers)
  9. Allee, jong? - Allijong? (=Wat zeg je me nou?) (Hulsters (NL))
  10. amaaj mën kl....(viet) (=dat is sterk, zeg !) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. amaaj men klak (=wat zeg je me nu?) (Bilzers)
  12. amaaj mën klak ! (=wat zeg je me nu) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. amai (mèen frak) (=jeetje zeg) (Wichels)
  14. Amai maan klak (=Wat zeg je me nu) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  15. amaj mne frak (=wat zeg je me daarvan) (Lichtervelds)
  16. au gae, wa zegde mae nau (=wat zeg je me nou) (Wichels)
  17. bij dun bunker motte gij rechs (z) af (=van Oudenbosch via de zeg naar Roosendaal) (Oudenbosch)
  18. blak (s) kaoter jong, wat is dat koud (=man, wat is dat koud zeg) (Putters)
  19. Commandeer je hond en blaf zelluf (=zeg commandeer mij niet en doe eens normaal) (Utrechts)
  20. d'es plat Vlams (=Ik zeg het je klaar en duidelijk) (Wichels)
  21. da 's klapp'n zie! (=dat zeg je terecht!) (Waregems)
  22. daan zeks ste dèks... (=dan zeg je soms...) (Neerharens)
  23. das e woët van ne kilo (u) (=daar zeg je me wat) (Bilzers)
  24. das gene kal, dat zèkstë toch nie (=wat zeg je me nu) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. das genen kal (=zoiets zeg je niet, dat is zever) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. das nau ës gene kal, das kwatsj (=zoiets zeg je niet, dat is zever) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. de hübset vürret zègge (=zeg het maar!) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. de joenges blinke en de mètskes stinke (of zèg ich et umgekeird) (=jongens zijn netter dan de meisjes (of is het omgekeerd) ) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. dè wel dè (=zeg dat wel) (Dongens)
  30. de wonder'n benn'n de wereld nog niet uut (=zeg nooit nooit) (Westerkwartiers)
  31. Dé zék oe (=Ik zeg het je) (Kerkdriels)
  32. dè zi-k nie, zè-k (=dat zei ik niet, zeg ik) (Tilburgs)
  33. de zos baeter zën aure ës autkiëtëre (=je luistert niet naar wat ik zeg) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. deer wup ik van op! Deer zeg je zô wat. (=daar hoor ik van op!) (Westfries)
  35. die is lijp zeg (=die is gek) (Rotterdams)
  36. dievel'n: Wau es 'n nottoe? 't Land oët de dievel'n tell'n. (=Waar is hij naartoe? Ik weet / zeg het niet / je hebt er geen zaken mee) (Lebbeeks)
  37. doar wullekik ook minne zeg over ein (=daar wil ik ook over meebeslissen) (Sint-Niklaas)
  38. Doch en sis watso wolst, do stresst ik chill (=Doe en zeg wat je wilt, Jij stresst ik chill) (Fries)
  39. Doch en sis wost sto wost, do stresst ik chill (=Doe en zeg wat je wilt, Jij stesst ik chill) (Sin tunnis)
  40. doese man komplimenten (=zeg goeiendag, zeg hallo) (Giesbaargs)
  41. doet ëns get lich aoën, ich zien nie wat ich zèg ! (=wat is het hier toch donker !) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. Ee (=Wat zeg je) (Maldegems)
  43. ee dikkop gaode gij us wa opzij (=zeg beste maak eens wat plaats) (Oudenbosch)
  44. Een fijne dag zeg de dan. (=Een fijne dag zeg je dan.) (Kerkdriels)
  45. ei e op z'n ende geschelderd (=tja hoe zeg je dat?hij heeft zich besch**ten) (Wetters)
  46. en aste da nie geleefs, dan maok ich tich get aanëster wijs (=geloof me vrij...ik zeg vrij !) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. ët boeëveste kneepke van dae zën humme spant te fël (=wat een dikke nek is met dat, zeg !) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. Eune keer dit, Anderu keer dat, ik weet ut mut jou ook niet hoar... (=De ene keer zeg je dit, de andere keer dat. je bent niet te volgen) (Utrechts)
  49. gaotur nou nie om-eene draaie (=zeg wat je wilt zeggen) (Oudenbosch)
  50. Ge moet 'r giën dookskes ron droai'n (=zeg het maar plataf!) (Harelbeeks)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen