24 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `rijk`
- aan de strijkstok blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
- alle vrijers zijn rijk. (=door verliefdheid de negatieve dingen van je partner niet zien)
- dat is een rijkeluiswens (=iets waar heel erg naar wordt verlangd)
- de hand over zijn hart strijken (=voor één keer toestaan)
- de koning te rijk zijn. (=bijzonder gelukkig zijn)
- de plooien glad strijken (=de ruzie bijleggen)
- de vlag strijken (=het opgeven)
- de vlag voor iemand strijken (=voor iemand onderdoen, zijn meerdere erkennen)
- die niets ontbreekt is rijk. (=wie tevreden is heeft geen geld nodig)
- een rijke stinkerd (=een rijk iemand)
- een vaantje strijken (=flauw vallen, sterven, het opgeven)
- er blijft veel aan maat en strijkstok hangen (=lang niet alles komt op zijn plaats terecht)
- er is geen zalf aan te strijken (=ergens niets aan kunnen doen of geen enkel zinvol advies mogelijk voor iemand)
- het rijk alleen hebben (=doen en laten wat je wil)
- het zeil strijken (=het opgeven / flauw vallen / van iemand verliezen)
- iemand onder de kin strijken (=vriendelijke of vleiende dingen tegen iemand zeggen)
- klein gewin brengt rijkdom in. (=van kleine beetjes komt ook welvaart)
- leven als een god in Frankrijk (=een aangenaam en zorgeloos leven hebben)
- menen ligt dicht bij Kortrijk (maar verre van Waregem) (=iets menen is niet genoeg; je moet er zeker van zijn.)
- met de winst strijken. (=winnen)
- slapende rijk worden (=veel geld verdienen zonder er iets voor te moeten doen)
- strijk en zet (=altijd weer opnieuw)
- tegen de vleug strijken (=prikkelen, boos maken)
- wijd van huis is altijd rijk. (=iemand die van ver komt, kan makkelijk liegen.)
49 betekenissen bevatten `rijk`
- `t Moet al een ruige hond wezen, die twee nesten warm houden kan (=alleen een rijke man kan er een tweede vrouw op na houden)
- wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen)
- beter van een stad dan van een dorp (=beter dat een rijke betaalt dan een arme)
- daar zijn de daken met vlaaien bedekt (=daar is men rijk / Daar heeft men overvloed)
- iemands rechterhand zijn (=de belangrijkste assistent zijn)
- het beste paard van stal (=de belangrijkste persoon in het gezelschap)
- de krenten uit de pap halen (=de meest aantrekkelijke gedeelten voor zichzelf bestemmen, bijvoorbeeld de meest interessante taken uit een omvangrijk werk)
- de dans om het gouden kalf (=de strijd om rijk te worden)
- het beste paard van stal vergeten. (=een belangrijk persoon over het hoofd zien)
- een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
- het sop is de kool niet waard (=een onderwerp is te onbelangrijk om er aandacht aan te geven)
- een rijke stinkerd (=een rijk iemand)
- een vette gans bedruipt zichzelf (=een rijk iemand kan zichzelf redden)
- geld maakt niet gelukkig (=er is meer in het leven dan rijkdom)
- in Rome geweest zijn, maar de Paus gemist hebben (=het belangrijkste laten schieten)
- de rijpste pruimen zijn geschud (=het belangrijkste werk is gedaan of grootste deel van de oogst is binnengehaald)
- de dood wil een oorzaak hebben. (=het is belangrijk onm te weten waarom iets gebeurt)
- van hoop alleen kan men niet leven. (=hoop is belangrijk maar niet voldoende om te slagen in het leven)
- een stofje aan een weegschaal zijn (=iets erg onbelangrijks zijn)
- er niet om malen (=iets onbelangrijk vinden)
- geen oortje kunnen schelen. (=iets onbelangrijk vinden (oortje = ± een halve cent))
- je hebt luxe paarden en werkpaarden. (=je hebt rijke en arme mensen)
- grote pracht, weinig macht. (=je voordoen als een rijk man terwijl je arm bent)
- grote pronker, kale jonker. (=je voordoen als een rijk man terwijl je arm bent)
- stevig in het zadel zitten (=machtig zijn, een belangrijke positie hebben)
- waar het warm is, is het goed vrijen. (=mensen uit een rijke familie kunnen makkelijker een partner krijgen)
- je eieren goed naar de markt brengen (=met een rijke vrouw getrouwd zijn)
- niet in tel zijn (=niet belangrijk genoeg zijn of genegeerd worden door anderen)
- een goed paard maakt nog geen goede ruiter. (=niet enkel de middelen tellen, ook de vaardigheid is belangrijk om resultaat te krijgen.)
- niet ruim kunnen soppen (=niet erg rijk zijn)
- op alle slakken zout leggen (=op alle onbelangrijke dingen commentaar hebben)
- over koetjes en kalfjes praten (=over allerlei onbelangrijke dingen praten)
- eerst komt het eten dan de moraal. (=overleven is belangrijker dan het volgen van regels.)
- liever te dik in de kist dan een feestje gemist (=plezier hebben is belangrijker dan lang leven)
- goed voordoen doet verkopen. (=presentatie is belangrijk als je iets wil verkopen)
- in bonis (=rijk - gegoed)
- ridder te voet geworden zijn (=rijkdom is verdwenen)
- het vet wil boven drijven. (=rijke mensen willen domineren)
- veld winnen (=steeds belangrijker worden)
- spijkers op laag water zoeken (=uitermate achterdochtig zijn, onprettige opmerkingen maken over onbelangrijke zaken)
- heden in hoogheid verheven morgen onder de aarde (=vandaag nog heel belangrijk, maar morgen misschien al dood)
- zaken gaan voor het meisje. (=verplichtingen zijn belangrijker dan plezier)
- de tijd is snel, gebruikt hem wel. (=verspil geen tijd aan onbelangrijke dingen)
- een wak slaan (=vindingrijk zijn)
- acht is meer dan duizend (=voorzichtig zijn is het belangrijkste. (woordspeling: acht=`let op` niet `8`))
- wat het zwaarst is moet het zwaarst wegen (=wat het belangrijkste is moet het eerste gebeuren)
- in het veen kijkt/ziet men niet op een turfje (=wie rijk is let niet op een euro meer of minder)
- het gouden kalf aanbidden (=zeer veel hechten aan rijkdom.)
- geen haring zo mager of men braadt er vet uit. (=zelfs uit iets kleins of ogenschijnlijk onbelangrijks valt wel iets waardevols te halen.)
50 dialectgezegden bevatten `rijk`
- Als ik zo rijk was ging ik Den Haag wonen. (=Als je geen geld kan bijpassen) (Rotterdams)
- Amplojeit zou veul Franse woude ni, de Vlomse langosje es abbondant genoeg (=Gebruik zo veel Franse woorden niet, de vlaamse taal is rijk genoeg) (Brussels)
- as se wied wils gape, mós se ouch eine groeëte móndj höbbe (=als je veel geld wilt uitgeven, moet je ook rijk zijn) (Heitsers)
- Aste sloëpend rijk wils wiëne, moeste iës zien én sloëp te geraoke (=rijk worden is niet gemakkelijk) (Bilzers)
- Aste sloëpend rijk wils wiëne, moeste zen ooge goed oëpe haate (='t is niet gemakkelijk slapend rijk te worden) (Bilzers)
- Bessem hebben (=Het rijk alleen hebben) (Zeilbergs)
- da's 'n man ien bonus (=die man is stinkend rijk) (Westerkwartiers)
- dae twieë zwegelkes noeëdig heet um zien piêp aan te staeke, weurtj noeëts riêk (=als je niet zuinig bent, word je nooit rijk) (Weerts)
- dae ze breidsje ès gebakke (=die heeft zich kunnen verrijken, is rijk ingetrouwd) (Munsterbilzen - Minsters)
- de moeër' en de buk en van 't geld (=Heel rijk zijn) (Veurns)
- Dee heet get inne zuk, kèrre vol! (=Hij is rijk) (Heldens)
- det is ein vèt verke zien gaat gesmaerdj (=iemand die veel heeft; werd ook wel gezegd bij rijk dubbel belegde boterhammen) (Heitsers)
- Die ef nog wel een losse stu-uver (=rijk iemand) (Giethoorns)
- Die ef nog wel een losse stuver (=Wordt gezegd van Iemand die rijk is) (Giethoorns)
- dieje schèt geld (=hij is rijk) (Hulshouts)
- dik besnoven, dik besnaad (=Welstellend, rijk (financieel / materieel)) (Walshoutems)
- doë geeste geen dikke kiëtele van sjijte (=daar zul je niet rijk van worden) (Bilzers)
- doë zulste geen dikke kieëtele van sjijte (=daar wordt je niet rijk (er) van) (Munsterbilzen - Minsters)
- doë zulste geen dikke kliskes van sjijte (=daar zul je niet rijk van worden) (Munsterbilzen - Minsters)
- doeë zulste geen dikke kieëtëlë van sjijte (=daar zul je niet rijk van worden) (Munsterbilzen - Minsters)
- dre warm inzittn (=rijk zijn) (kortemarks)
- ë spier stroj ès mès en ën sent ès viël geld (=wie het kleine niet eert...zal nooit rijk worden) (Munsterbilzen - Minsters)
- e vet zwien wit nie dat e mager oenger het (=rijk) (Veurns)
- een baule ge'd 'en (=Heel rijk zijn) (Maldegems)
- Ei zie zwart van 't geld (=Hij is rijk) (Hansbeeks)
- ene mè kluiten (=een rijk iemand) (Sint-Niklaas)
- er goe in zitte (=rijk zijn) (Rotselaars)
- erm laeve en rijk daud gon (=leven als een vrek en rijk sterven) (Munsterbilzen - Minsters)
- Erm laeven en riêk sterven (=Een vrek sterft rijk) (Sevenums)
- erm toffel, rijk béd (=armen hebben gewoonlijk veel kinderen) (Munsterbilzen - Minsters)
- geld zocht geld (=een rijke vrijer zoekt een rijk meisje) (Westerkwartiers)
- haat tich mèr goed mèt daaj, daaj hër aars zitten ter goed èn (=blijf daar maar op goede voet mee, want die zijn rijk) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae èste kieëneng te rijk (=hij is in opperste staat van geluk) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae is binne as d’r de däör toe duit (=hij is niet zo rijk als hij zich voordoet) (Heitsers)
- hij meent dat doar gold te groav'm is (=hij denkt daar rijk te kunnen worden) (Westerkwartiers)
- hij was de keuning te riek (=koning - hij was de koning te rijk) (Westerkwartiers)
- Hoeveel paipe heb je vader? (=Hoe rijk is je vader?) (Westlands)
- ich hêb geen ieêzêlke dat geld sjit (=zo rijk ben ik nu ook weer niet) (Munsterbilzen - Minsters)
- ij stoad'op een goe wêjken (=hij is rijk getrouwd) (Kaprijks)
- j ee moa t geld te scheppn (=hij is zeer rijk) (Lichtervelds)
- je versmoîrd int geld (=hij is heel rijk) (Kortemarks)
- jee mao tgeld te scheppn, je zit er goe voîrn (=hij is zeer rijk) (Kortemarks)
- jee moa tgeld te scheppn (=hij is zeer rijk) (kortemarks)
- jet a baule ge'ed (=hij is rijk) (Maldegems)
- jis mé ze gat in de beutre gevooln (=hij is rijk getrouwd) (Lichtervelds)
- kee gièènen eezle die geld schyt (=ik ben niet rijk) (kortemarks)
- liek is riek (=als je geen schulden hebt ben je rijk) (Westerkwartiers)
- Liek is Riek, mor Riek is nait altiek Liek (=Zonder schulden ben je rijk, maar rijk zijn is nog niet zonder schulden.) (Gronings)
- liever aad mér rijk dan joenk en erm (=als je jong bent moet je hard werlen om het later goed te hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- lievër êrm, mér wêrm, dan rijk mér mèt nen hoop gezeik (=eenvoudige mensen zijn beter dan dikke nekken) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen