14 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `werken`
- bij nacht en ontij (werken/zijn) (=wanneer anderen slapen)
- de paal door de oven werken (=bankroet gaan)
- een mens moet werken voor de brok en voor de rok. (=je moet werken om te kunnen eten en kleding te kunnen kopen.)
- eten dat je zweet en werken dat je het koud krijgt, dat zijn de waren. (=slecht personeel. Uit de tijd dat meiden en knechts bij de boer in de kost waren.)
- in de hand werken (=ertoe bijdragen)
- je het apelazarus werken (=heel hard werken)
- je kunt wel alleen eten, maar niet alleen werken. (=men moet goed voor het personeel zijn.)
- je uit de naad werken (=veel werken, zijn uiterste best doen)
- loon naar werken krijgen (=loon krijgen dat in overeenstemming is met het gedane werk)
- werken als een molenpaard (=hard werken)
- werken als een paard (=zeer hard werken)
- werken als een paard. (=hard werken)
- werken als een rode lap op een stier (=onmiddellijk erg kwaad maken)
- werken zolang het dag is (=werken zo lang iemand kan)
68 betekenissen bevatten `werken`
- van de nacht een dag maken (=`s nachts werken)
- zonder geluk vaart niemand wel (=alleen met hard werken komt men er niet, ook een beetje geluk is nodig om ergens te komen)
- om den brode doen (=alleen werken voor het geld en niet omdat het werk fijn/leuk is)
- gedeelde smart is halve smart (=als je over problemen praat, dan kan je het makkelijker verwerken / door de problemen/ellende van een ander is het gemakkelijker de eigen problemen/ellende te dragen)
- aan de slag gaan (=beginnen te werken, starten)
- beter onbegonnen dan ongeeindigd (=beter niet beginnen als men het niet kan afwerken)
- je schaapjes op het droge hebben (=de zaken op orde hebben of voldoende hebben om niet meer te hoeven werken)
- tussen die twee was er geen chemie (=die twee mensen hadden te veel karakterverschillen om goed te kunnen samenwerken)
- een wig drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
- een wigge drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
- een bedrijvige Martha zijn (=een zeer ijverige vrouw zijn (Martha= bijbels symbool voor hardwerkende huisvrouw))
- er op zitten zweten (=er moeizaam of langdurig aan werken)
- arbeiden als een galeislaaf (=erg hard werken)
- het ervan nemen (=ervan genieten - niet werken)
- in goede dorpen zijn/geraken (=genoeg verdiend hebben om niet meer te hoeven werken)
- handen aan het lijf hebben (=goed kunnen werken)
- aardewerk is geen paardenwerk. (=graven of in aarde werken is een vermoeiende bezigheid)
- poot-aan spelen (=hard doorwerken (om op tijd te zijn))
- werken als een paard. (=hard werken)
- werken als een molenpaard (=hard werken)
- wie werkt als een paard zal haver eten. (=hard werken is voor de meeste mensen geen garantie op een goed inkomen)
- je het apelazarus werken (=heel hard werken)
- de laatste loodjes wegen het zwaarst (=het afwerken is vaak het lastigst)
- met onwillige honden is het slecht hazen vangen (=het is moeilijk om samen te werken met mensen die niet willen)
- ieder moet zijn eigen kruis dragen (=ieder moet zijn eigen tegenslagen verwerken)
- een kale kip kan nog leggen (=iemand die niets heeft, kan nog voor je werken)
- iemand in het gareel slaan (=iemand dwingen voor je te werken, iemand aan het werk zetten)
- iemands geduld uitputten (=iemand op de zenuwen werken)
- iemand in de wielen rijden (=iemand tegenwerken om te zorgen dat het mis gaat)
- als een luis in iemands pels zijn (=iemand voortdurend in de weg lopen. Iemand tegenwerken)
- iemand uit het zadel werpen (=iemand wegwerken, iemand in verlegenheid brengen)
- een stok in het wiel steken (=iets of iemand tegenwerken)
- een zware bevalling. (=iets waar je hard voor moet werken)
- er is geen land met hem te bezeilen (=je kan met hem niets aanvangen, omdat hij niet wil meewerken)
- langzaam aan, dan breekt het lijntje niet (=je kunt beter rustig doorwerken, dan kan er het minste fout gaat)
- roei met de riemen die je hebt (=je moet werken met de middelen die men heeft)
- een mens moet werken voor de brok en voor de rok. (=je moet werken om te kunnen eten en kleding te kunnen kopen.)
- liever lui dan moe (=liever niet werken, het liever aan anderen overlaten)
- de lijn trekken (=luieren, niet voort werken)
- iemand aan het lijntje hebben (=meewerken met iemand)
- zo men zaait zo zal men oogsten (=men krijgt loon naar werken)
- ongelijke paarden trekken kwalijk. (=mensen die teveel verschillen in kwaliteiten, werken vaak niet goed samen)
- met hem kan men geen spies draaien (=met hem valt niet samen te werken)
- met iemand breken (=met iemand niet meer verder werken, leven)
- nieuwe messen snijden scherp (=met iets (iemand) nieuws is het aangenaam werken)
- met onbevaren volk is het slecht zeilen (=met onervaren mensen is het moeilijk werken)
- niet van de wind kunnen leven (=moeten werken om alles te kunnen betalen)
- op salet zitten (=mooi aangekleed zijn en niet werken)
- van dik hout zaagt men planken (=niet al te nauwkeurig of zorgvuldig werken)
- er geen brood in zien (=niet denken dat iets kan werken)
50 dialectgezegden bevatten `werken`
-
Laotj eug linkse handj neet wete det de rechse aan 't wek is! (=Laat uw linker hand niet weten dat de rechter aan het werken is.) (Kinroois)
- 'n oafzakkertje achteroversloag'n (=een laatste borreltje naar binnen werken) (Westerkwartiers)
- 't es meiren vrug dag (=het is morgen vroeg dag we moeten vroeg opstaan om te werken) (Meers)
- 't is net of 't aannoom'm wark is (=ze werken met een sneltreinvaart) (Westerkwartiers)
- 't tij is gunsteg (=de omstandigheden werken mee) (Westerkwartiers)
- a oëigen afprossen (=zich uit de naad werken) (denderleeuws)
- aander vër zen kaar spanne (=anderen voor zich laten werken) (Bilzers)
- an-ewarkt ween (=klaar zijn met werken) (Vechtdals)
- as een koe de stat opstik, beginne ze ammël te bieze (=voorbeelden werken aanstekelijk) (Munsterbilzen - Minsters)
- As ze de schaopies op het dreuge hebt, holt ze zomaor opiens op met warken (=Als ze de schaapjes op het droge hebben, houden ze zomaar opeens op met werken) (Hoogeveens)
- aste ën sjeef kont hëbs, konste toch raech sjijte (=en handicap belet je niet altijd om te kunnen werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- aste ént bootsje zits, moeste métroeje (=je doet er beter aan door mee te werken) (Bilzers)
- au buzze afdrauen (=hard werken) (Hams)
- au bözze afdroan / afdruëg'n, erd labeur'n (=hard werken) (Wichels)
- baeter ne bauk vant zaupe, as ne kroef vant kraupe (=beter met plezier door het leven dan altijd moeten werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- baeter ne bauk vant zaupe, dan ne kroef vant wörke (=liever een bierbuikje dan bult van 't werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- Bâistewerk doen (=Heel veel en hard werken) (Volendams)
- bè de roet werken (=bij de spoorwegen werken) (Denderleeuws)
- bealchjen, gek dwan (=hard werken) (Fries)
- Beuzze geeve (=Hard werken) (Diesters)
- cent'n verzoet 't wark (=geld maakt werken lichter) (Westerkwartiers)
- d’n aovendj kumtj d’r in (=nog niet klaar zijn met werken als het donkerwordt) (Heitsers)
- daaj moet hél krétse vër rond te koëme (=die moet hard werken en besparen om rond te komen met zijn geld) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae et langste laef hètten heile werd on zen kloete (=je wordt schatrijk als je maar gek bent om lang te werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae haet ane waaj geluchtj (=hij kwam erachter dat het hard werken was (de waaj zit aan het einde van een vissenfuik en het is zwaar werk om die op te halen = luchte); zich in de vingers snijden (fig.) kruidenierswaren uit de koloniën) (Heitsers)
- dae hèt knoebele onder zën érm (=hij is te lui om te werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae holt tich et hat aut -dae mok tich kepot (=die blijft je op je zenuwen werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae kan wërke waaj ë miëlepiëd (=die kan hard werken (zoals een paard dat de molen aandrijft)) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dae neet staeltj of örftj, môt wêrke totte störftj (=een eerlijk mens moet werken tot zijn dood) (Weerts)
- dae steet doë mér get te koekëloerë (=hij staat zomaar wat rond te kijken ipv te werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat wordt eev' m zwitt' n (=dat wordt even zwaar werken) (Westerkwartiers)
- de dinks toch nie dattech de gebrojde haenkes zoumér énde mond koëme valle (=Voor eten moet je werken) (Bilzers)
- de gebakken kiekens gon nie in je moend vliegen (=je moet werken voor de kost) (Veurns)
- de gebrojë dauvë vallë nie auttë loch (=je moet werken voor je kost) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kaoter kump laoter (=wacht maar tot de alcohol gaat werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kijt uit zè lijf weirken (=zich afsloven, hard werken) (Meers)
- de kloëte sjoere (=niet willen werken) (Heerlens)
- de mauwe opstrepe (=beginnen te werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de pin trèn howe (vër vëndaog) (=er mee stoppen (met werken voor vandaag)) (Munsterbilzen - Minsters)
- de schompes werreku (=erg hard werken) (Brakels (gld))
- De schompus werreke (=hard werken) (Utrechts)
- de zuls hel moette krabbe / kretse (=je zult hard moeten werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- dèè hit zwieël onner z'n aerm. (=die heeft het werken niet uitgevonden.) (Genker)
- den aatërhaom trèkkë (=talmen, achterblijven om maar niet te moeten werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- den daog- of naachpos kloppe (=dag- of nachttermijn werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- den diee stoa vandege in zn broek te krabben (=kijken naar mensen die aant werken zijn) (Noorderkempisch)
- die het luie evert op 'e rug (=die heeft een hekel aan werken) (Westerkwartiers)
- die moet d'r haard veur sappel'n (=die moet er hard voor werken) (Westerkwartiers)
- Die vint is vére opgevowen (=Die man is versleten van werken) (Zeeuws)
- Die zal zunnen bloas nie scheuren (=Die wordt niet moe van het werken) (Eersels)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen