20 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `bijten`
- aan de vishaak bijten (=zich laten vangen, toehappen)
- blaffende honden bijten niet (=zij die het hardst roepen, zijn het minst gevaarlijk)
- de duiten bijten hem (=hij verspilt zijn geld)
- de spits afbijten (=als eerste ergens aan beginnen aan iets moeilijks)
- dode honden bijten niet (al zien ze lelijk) (=van doden is geen gevaar te duchten)
- door de zure appel (heen)bijten (=het onaangename doen of over zich heen laten gaan)
- een oortje in vieren zouden bijten (=erg gierig zijn)
- er komen met krabben en bijten (=er met heel veel moeite komen)
- geen ezel en kan zijn eigen oren afbijten. (=het onmogelijke hoef je niet te doen.)
- hongerige luizen bijten scherp (=met de arme mensen heeft men de meeste last)
- iemand iets in het oor bijten (=iemand iets op bitsige wijze influisteren)
- in het zand bijten (=tegenstand verduren / verliezen)
- je op de lippen bijten (=je inhouden (niet lachen of kwaad worden))
- lachende monden, bijtende honden. (=mensen die vriendelijk of aardig lijken, kunnen in werkelijkheid kwade bedoelingen hebben)
- magere luizen bijten scherp (=met de armsten heb je de meeste last)
- op de magerste paarden bijten de dazen. (=arme mensen hebben vaak pech)
- op een houtje bijten (=honger hebben)
- schaamte de kop afbijten (=je niet meer schamen)
- van zich afbijten/afslaan (=zich fel verdedigen)
- zijn eigen luizen bijten hem (=hij wordt gekweld door zijn eigen kinderen)
3 betekenissen bevatten `bijten`
- gezouten scherts (=bijtende scherts)
- je tanden laten zien (=tonen dat men niet bang is, van zich afbijten; stevig uitvaren; streng zijn)
- haar op de tanden hebben (=van zich af kunnen bijten)
12 dialectgezegden bevatten `bijten`
- a zou ne seng in twieën bijten (=hij is erg gierig) (Meers)
- aut zene kroeëm koeëme (=van zich af bijten) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat wordt dreuge eerabbels eet' n (=dat wordt op een houtje bijten) (Westerkwartiers)
- em an z'n ooëre trekk'n veur... (=hem iets in het oor bijten) (Waregems)
- ne graute mond, mèr e kleen hatsje (=blaffende honden bijten niet) (Munsterbilzen - Minsters)
- nen appël of paer knotse (=appel of peer eten of bijten) (Munsterbilzen - Minsters)
- oen (d) s die basn bietn nie (=blaffende honden bijten niet) (Veurns)
- Op ze sjieke biet' n (=Op zijn tanden bijten) (Veurns)
- op zèen kinne kloppen (=op een houtje bijten) (Wichels)
- op zèn sjiek bijten (=op zijn honger blijven zitten) (Sint-Niklaas)
- Op zijn tong bijten (=Moeite doen om niet te antwoorden) (Opvelps)
- wat zit je weer hard te knauwe (=wat zit je weer hard te bijten / Knagen (op chips of nootjes bijv)) (Utrechts)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen