Spreekwoorden met `weinig`

Zoek

8 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `weinig`

  1. grote pracht, weinig macht. (=je voordoen als een rijk man terwijl je arm bent)
  2. men vindt veel grijzen, maar weinig wijzen. (=oude mensen zijn niet per definitie wijs)
  3. te weinig om te leven en te veel om te sterven (=een te kleine aalmoes)
  4. veel beloven en weinig geven, doet de gek in vreugde leven (=veel mensen zijn al blij met een belofte en geloven alles)
  5. veel geblaat/geschreeuw maar weinig wol (=veel woorden hebben maar in de praktijk komt daar weinig van terecht)
  6. veel geschreeuw maar weinig wol. (=veel drukte om niets)
  7. weinig armslag hebben (=weinig ruimte hebben om uit te breiden of weinig mogelijkheden hebben, meestal in geld uitgedrukt)
  8. weinig om het lijf hebben (=het stelt niet veel voor.)

66 betekenissen bevatten `weinig`

  1. bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
  2. een kleine aardappel moet je niet schillen (=aan mensen die weinig geld hebben, moet je niet veel geld vragen)
  3. vragen kost geen geld (=al heb je weinig kans, je kan het in elk geval maar vragen)
  4. een bodemloos vat zijn (=altijd te weinig van iets zijn of opraken)
  5. zo gaan er twaalf in het dozijn (=dat heeft weinig waarde)
  6. zo gaan er dertien in een dozijn (=dat heeft weinig waarde, is niet zo bijzonder)
  7. dat is een aalshuid (=dat is van weinig waarde)
  8. aan een zijden draadje hangen (=de kansen zijn nog niet verkeken, maar het scheelt erg weinig)
  9. thuis is in je schuur (=dit wordt gezegd als je weinig thuis bent)
  10. een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
  11. een lulletje rozenwater (=een weinig dynamisch persoon)
  12. de room is er af. (=er is weinig meer aan te verdienen)
  13. een zwaar hoofd in iets hebben (=er weinig kans in zien)
  14. er geen houvast aan hebben (=er weinig mee kunnen doen)
  15. er geen pap van gegeten hebben (=er weinig over weten)
  16. van pomp noch pompstang weten (=erg dom zijn, weinig weten)
  17. op een zuinigje (=erg goedkoop - weinig moeite doend)
  18. met het verstand van een garnaal (=erg weinig verstand, erg dom)
  19. je op glad ijs wagen/begeven (=ergens over gaan praten waar die weinig van af weet)
  20. iets in zijn holle kies kunnen stoppen (=gezegd van eten : het is de moeite niet, het is te weinig)
  21. het zout in de pap verdienen (=heel weinig verdienen)
  22. er is reuk noch smaak aan (=het is weinig waard, het is niet interessant)
  23. zo gesloten als een oester (mossel) (=hij zegt weinig en laat niets los)
  24. iemand iets aansmeren (=iemand iets (weinig waardevols) verkopen)
  25. iemand tekort doen (=iemand te weinig geven of begrijpen)
  26. van zijn mast een schoenpin maken (=iets goeds bederven om iets van weinig waarde te bekomen)
  27. met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
  28. ik geloof er in als een jood in Jezus Christus (=ik geloof er maar weinig in)
  29. je maag wel aan de kapstok kunnen hangen. (=in moeilijke financiële omstandigheden verkeren waardoor men weinig eten kan kopen.)
  30. in het niet zinken (=in vergelijking met iets anders nog weinig waarde hebben)
  31. vissenbloed hebben (=koudbloedig zijn, weinig gevoel hebben, niet gauw koud hebben)
  32. beter ermee verlegen dan erom verlegen (=liever van iets te veel dan van iets te weinig hebben)
  33. voor stoelen en banken praten (=maar weinigen die naar iemands verhaal luisteren)
  34. armoe op de stal is armoe overal (=met te weinig dieren in de stal kun je geen geld verdienen)
  35. je er met jantje-van-leiden afmaken (=onzorgvuldig zijn en weinig aandacht aan het werk besteden)
  36. iets in de wacht slepen (=op oneerlijke manier verkrijgen, iets in bezit krijgen voor weinig geld)
  37. met de Franse slag (=slordig, met weinig aandacht uitgevoerd)
  38. strak houden (=streng opvolgen - weinig toelaten)
  39. handen tekort komen (=te weinig hulp hebben , overstelpt worden)
  40. een nummer zijn (=van weinig betekenis zijn of althans zo behandeld worden)
  41. van likmevestje (=van weinig waarde, waardeloos)
  42. een grote lantaarn, een klein licht (=veel praat, maar weinig verstand)
  43. veel geblaat/geschreeuw maar weinig wol (=veel woorden hebben maar in de praktijk komt daar weinig van terecht)
  44. anderhalve man en een paardenkop (=weinig aanwezigen)
  45. bang voor zijn hachje zijn (=weinig durven en bang zijn om gevaar te lopen)
  46. een klein hartje hebben (=weinig durven/gauw bang zijn)
  47. de lepelziekte hebben (=weinig eten)
  48. geen bokkensprongen kunnen maken (=weinig geld hebben om extra dingen te kunnen kopen)
  49. een ongeletterde boer (=weinig geleerd persoon)
  50. voor halve vracht meevaren (=weinig gewaardeerd worden)

50 dialectgezegden bevatten `weinig`

  1. `Aarg geschrouw, mer weinig wol, ` zei de boer en hie had 't vaarke onder 't mes (=Veel geschreeuw, maar weinig wol) (Barnevelds)
  2. ¨doë mauste mene rëg és vür krabbe (=voor zo weinig geld werk ik niet) (Bilzers)
  3. 'k verdien ier 't zaat op min petetten nog nie (=ik verdien hier heel weinig) (Sint-Niklaas)
  4. 't 'n trekt ip nie feele (=het stelt weinig of niets voor) (Waregems)
  5. 't es te letter (='t is te weinig) (Meers)
  6. 't is 'n drup op 'n gloei'nde ploat (=het helpt heel weinig) (Westerkwartiers)
  7. 't is kort kjieërn (=er is weinig tijd) (Kaprijks)
  8. 't is nie veul soeps (=weinig inhoud) (Astens)
  9. 't Is van keske schiet (vroeger schoot men met een luchtkarabijn kaarsjes uit op de kermis en kon men een prijsje winnen) (=Iets van weinig waarde) (Beerses)
  10. 't is weinig as 't nie 'edeild kan worre en veul as 't nie op kan (=je kunt alles delen, maar kunt ook alles wel op maken) (Nijkerks)
  11. 't profiet kunn'n opraap'n mi j'n elleboog'n (=weinig winst maken) (Veurns)
  12. 't schildje mer 'n ditje en 'n detje (='t scheelde heel weinig) (Weerts)
  13. 't stoa link 'n brokke skieuf (=het staat precies een weinig scheef) (Waregems)
  14. 't zijt in zijne pap nie verdienen (=weinig of geen geld verdienen) (Lovendegems)
  15. ' t doe hem nie feele veurn (=het komt weinig voor) (Waregems)
  16. ' t es iet ooëtj de sjikkenbak (=het is iets van weinig waarde) (Ninoofs)
  17. aanderhalleve meens èn unne pèèrdekòp (=heel weinig publiek) (Tilburgs)
  18. alle boatn (h) elpm, zei 't muuzetje, en 't piste in de zeeë (traditionele zei-spreuk, die gezegd wordt als iemand met goede bedoelingen iets doet waarvan men van tevoren weet dat het bitter weinig zal uithalen) (=alle baten helpen, zei 't muisje, en 't piste in de zee) (Klemskerks)
  19. Alles mit maote`, zee de snieder, en sleug zien vrouwe mit de ellestok (=Niet te veel en niet te weinig) (Giethoorns)
  20. Amai da steek 'k in mijnen holle taand (=Te weinig eten krijgen) (Herentals)
  21. as katte'n muuz'n, miauw'n ze niet (=tijdens de maaltijd wordt er weinig gesproken) (Westerkwartiers)
  22. ast wait met st magriet, regnt het drie daagn veul, weinig of niet (=weerspreuk) (Drents)
  23. autlégge, ja! (=veel gescheer maar weinig wol) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. beter een brok as een brouëschelink (=beter veel dan weinig) (Ninoofs)
  25. brieëmëlkës zin vër de vieëgëlkës (=met weinig tevreden zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. brouijzzel: Beter 'n brok as 'n brouijzzel (=Beter een groot stuk dan een klein / Beter veel dan weinig) (Lebbeeks)
  27. d'r kamm'm moar annerhaalf man en 'n peerdekop (=er kwam maar heel weinig publiek op af) (Westerkwartiers)
  28. d'r zat annerhaalf man en 'n peerdekop (=er was maar weinig publiek) (Westerkwartiers)
  29. da stekte in oewen hollen taant (=te weinig eten krijgen) (turnhouts)
  30. da stièk ich in mennen holen tand (=weinig eten hebben) (Heusdens)
  31. da's lang niet genog (=dat is veel te weinig) (Westerkwartiers)
  32. da's moar 'n wazz'n neus (=dat stelt maar weinig voor) (Westerkwartiers)
  33. da's twië kiër niks (=heel weinig) (Meers)
  34. da' s d' r nog over van ' n lösbandeg leev' m (=er is nog maar weinig geld overgebleven) (Westerkwartiers)
  35. daaj ès kontent mèt ën doj mèsj (=die is met weinig tevreden) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. daddis nikske nie mir (=daar is weinig meer van over) (Oudenbosch)
  37. Daddis van kèskeschiet (=Dat is kitsch, van weinig waarde) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  38. dae és blijve tèkke! (=hij is op zijn kop gevallen en nog niet weinig) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. dae haet niks oppe rubbe (=hij is heel mager; hij heeft weinig geld) (Heitsers)
  40. dae hoofs se geine vinger te gaeve (=hij heeft weinig aansporing nodig om iets te doen (bijv. drinken op stap)) (Heitsers)
  41. dae is ouch noeëts örges gewaesj as inne kèrk en oppe mäöle (=dat is iemand met weinig levenservaring) (Heitsers)
  42. dae stik alle geld lengs zën batsen aof (=hij geeft weinig uit) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. dae ziet mér de hëlf vannët sjaun waer (=die maakt maar weinig mee wat er voor zijn ogen gebeurt) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. dan zijde wijt vanuis (=dan is er weinig meer aan te doen) (Oudenbosch)
  45. das geen avans (=dat heeft weinig zin) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. dat es iet van keskeschiet (=dat is iets van weinig waarde) (winksels)
  47. dat goeng wol zjus èn enen hoeële tand! (=je hebt wel weinig gegeten!) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. dat hef weinig um' t lief (=dat heeft niet veel te betekenen) (Achterhoeks)
  49. dat het an 'n hoarke hong'n (=dat scheelde echt maar heel weinig) (Westerkwartiers)
  50. dat het moar ziedelings met mekoar te moak'n (=dat heeft maar weinig raakvlakken) (Westerkwartiers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen