Spreekwoorden met `trekken`

Zoek


55 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `trekken`

  1. aan de bel trekken (=duidelijk maken dat er iets aan de hand is; duidelijk maken dat er iets niet klopt)
  2. aan de rem trekken (=een ontwikkeling proberen tegen te houden/ waarschuwen dat iets niet goed gaat)
  3. aan de touwtjes trekken (=de baas zijn, alles regelen, het voor het zeggen hebben)
  4. aan een dood paard trekken. (=je inspannen voor iets, dat tot mislukken gedoemd is)
  5. aan een touw trekken (=eensgezind optreden)
  6. aan het kortste eind trekken (=in de ongunstigste positie zijn / verliezen)
  7. aan het langste eind trekken (=in de voordeligste positie zijn)
  8. aan je palen trekken (=zonder mededeling inpakken en wegwezen)
  9. aan zijn trekken komen (=krijgen wat diegene graag wilt en fijn/leuk vindt)
  10. alle registers opentrekken (=z`n uiterste best doen)
  11. dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
  12. dat kan het paard niet trekken. (=daar heb ik onvoldoende geld voor)
  13. de handen van iemand aftrekken (=iemand niet langer steunen)
  14. de haren uit het hoofd trekken (=enorm veel spijt hebben)
  15. de lijn trekken (=luieren, niet voort werken)
  16. de melk optrekken (=je woord terugnemen, je belofte niet helemaal vervullen)
  17. de neus optrekken (=duidelijk maken dat men iets of iemand niet waardeert)
  18. de rubicon overtrekken (=de beslissende stap ondernemen)
  19. de slagpen uittrekken (=van zijn macht beroven)
  20. de stoute schoenen aantrekken (=iets doen wat moed vergt. (`stout` in de oude betekenis van `dapper`))
  21. de stoute schoenen aantrekken. (=een uitdaging aangaan)
  22. de wapenrok aantrekken (=militair worden)
  23. de wijde wereld ingaan/intrekken (=(onbezorgd) op reis vertrekken)
  24. de wijde wereld intrekken (=het verkennen van nieuwe plaatsen, ervaringen en mogelijkheden buiten het vertrouwde)
  25. distels trekken is distels stekken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  26. een beerput opentrekken (=een geheim onthullen of schandalen blootleggen.)
  27. een gezicht als een oorwurm trekken (=erg ontevreden kijken (omdat er bijv. iets gedaan moet worden))
  28. een kies uittrekken (=veel geld afhandig maken)
  29. een lang gezicht trekken/zetten (=laten merken dat men niet tevreden is)
  30. een leeuwenhuid aantrekken (=zich dapper tonen)
  31. eén lijn trekken / Dezelfde lijn trekken (=dezelfde mening hebben)
  32. een lijntje trekken (=cocaïne snuiven)
  33. een lot uit de loterij trekken (=precies de juiste persoon of ding gevonden hebben wat er nodig was)
  34. een te grote broek aantrekken (=een doel stellen waarvoor je niet de benodigde middelen hebt)
  35. een zware wissel trekken (=erg veel eisen)
  36. er de angel uittrekken (=ervoor zorgen dat iets minder gevaarlijk wordt door het meest gevaarlijke deel onschadelijk te maken; iets minder pijnlijk maken)
  37. er geen peil op kunnen trekken (=er niet van op aan kunnen)
  38. er zijn neus voor optrekken (=zich te goed vinden om iets te doen)
  39. geen spier vertrekken (=zonder enige emotie over zich heen laten gaan)
  40. het harnas aantrekken (=ten strijde trekken)
  41. het is trekken aan een dood paard (=het is een onbegonnen zaak)
  42. het vel over de oren halen/trekken (=geld afpersen)
  43. iemand een kies trekken (=iemand veel geld afnemen)
  44. je handen van iemand aftrekken (=iemand niet langer steunen)
  45. je kan een paard wel in het water trekken, maar niet dwingen dat het drinkt. (=je moet iemand niet dwingen, zelfs niet tot iets leuks)
  46. je trekken thuis krijgen (=door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek))
  47. leringen wekken maar voorbeelden trekken (=je kan mensen iets willen leren , maar geef vooral het goede voorbeeld)
  48. met de nachtschuit vertrekken (=er erg stilletjes vandoor gaan)
  49. met de noorderzon vertrekken (=onaangekondigd vertrekken en niets meer van zich laten horen)
  50. met stille trom vertrekken (=vertrekken zonder iemand het te laten weten)

39 betekenissen bevatten `trekken`

  1. de oude mens afleggen (=(en de nieuwe aantrekken) een nieuw leven beginnen - beterschap beloven)
  2. de wijde wereld ingaan/intrekken (=(onbezorgd) op reis vertrekken)
  3. de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  4. meeuwen op het land, onweer aan het strand. (=als meeuwen het binnenland intrekken omdat er slecht weer op zee is)
  5. in het oog springen/vallen (=de aandacht trekken)
  6. veel bekijks hebben (=de aandacht trekken)
  7. wie plast tegen de kerk, gaat gevaarlijk te werk (=een wandaad met verstrekkende gevolgen)
  8. geen boodschap aan iets hebben (=er zich niets van aantrekken)
  9. de schouders ophalen (=er zich niets van aantrekken - er niets over willen weten)
  10. iets langs je (koude) kleren af laten glijden (=ergens niets van aan trekken)
  11. het anker lichten (=ergens vertrekken, weggaan en verder reizen)
  12. onder zeil gaan (=gaan rusten of slapen, vertrekken of weggaan)
  13. aan het lijf schieten (=haastig aantrekken (kleding))
  14. ter harte nemen (=het zich aantrekken)
  15. er lak aan hebben (=het zich helemaal niet aantrekken)
  16. er een halszaak van maken (=iets heel erg aantrekken en ernstig nemen)
  17. een vraagteken plaatsen achter (=in twijfel trekken)
  18. je druk maken over (=je kwaad maken om, je aantrekken van)
  19. in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
  20. met de noorderzon vertrekken (=onaangekondigd vertrekken en niets meer van zich laten horen)
  21. zonder blikken of blozen (=onbeschaamd, zonder zich iets van anderen aan te trekken)
  22. de zeilen hijsen (=opstaan, vertrekken)
  23. in het schot vallen (=precies tijdens het startschot vertrekken)
  24. als een pijl uit de boog (zijn) (=snel vertrekken)
  25. het harnas aantrekken (=ten strijde trekken)
  26. de aftocht blazen (=vertrekken als de situatie bedreigend of te moeilijk wordt)
  27. het veld ruimen (=vertrekken om plaats te maken voor een ander)
  28. met stille trom vertrekken (=vertrekken zonder iemand het te laten weten)
  29. je matten oprollen (=vertrekken, weggaan)
  30. laten waaien (=verwaarlozen, zich er niets van aantrekken)
  31. er over vallen (=zich een probleem aantrekken)
  32. in zijn schulp kruipen (=zich in zichzelf terugtrekken, niet verder aandringen)
  33. iets over z`n kant laten gaan (=zich nergens iets van aantrekken)
  34. er heet noch koud van worden (=zich nergens iets van aantrekken)
  35. maling aan iets of iemand hebben (=zich nergens iets van aantrekken)
  36. god noch gebod vrezen (=zich nergens iets van aantrekken - een misdadig leven leiden)
  37. ijskoud zijn gang gaan (=zich nergens van aantrekken)
  38. een loopje met iemand nemen (=zich weinig van iemand aantrekken (die de leiding heeft))
  39. zonder aanzien des persoons (=zonder iemand voor te trekken; zonder er rekening mee te houden om wie het gaat)

50 dialectgezegden bevatten `trekken`

  1. ''kek mar uit mee oew gek bakkes, dolluk sloi ut klokske van Rome en dan blijvet zo ston'' (=Bekken trekken) (Waalwijks)
  2. 'k em niks om oeën te doen (=ik heb niets om aan te trekken) (Meers)
  3. 't leste stroeiken oit tak trekken (=ergens langer blijven dan nodig) (Buggenhouts)
  4. 't Mit mekaor ovverèn ha.lde (=Enen lijn trekken) (Genneps)
  5. a tege mijne gillée trekken (=iemand omarmen) (Meers)
  6. a trekt zèn streng (=zijn plan trekken) (Meers)
  7. aa moe op een liere stoan om eerbeeze te trekken (=hij is klein) (Gents)
  8. achtr ons trekken ze de leere op (=na de dood is er niets meer) (Maldegems)
  9. aoën de pin lékke (=aan het kortste eind trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. aon een dood pjért trekken (=het haalt niets uit) (Graauws)
  11. beiers trekken (=bessen plukken) (Veurns)
  12. broën'n: Da kèin mijnen broën'n ni trèkken (=Dat is te duur voor mij) (Lebbeeks)
  13. da ka mijnen bruinen nie trekken (=dat kan ik mij niet veroorloven) (Zeels)
  14. da ka minnen bruinen nie trekken (=dat is te duur voor mij) (Sint-Niklaas)
  15. da kaan mennen broinen ni trekken (=dat is te duur voor mij) (Aalsters)
  16. da kan mënnen bruinen nie trekken (=dat is te duur) (Meers)
  17. da kan mijn bruinen nie trekken (=dat is te duur) (Zottegems)
  18. Da kan mijnen bruinen ni trekken (=Ik kan dat niet betalen) (Bambrugs)
  19. da kan mijnen bruinen nie trekken (=dat kan ik niet betalen) (Aspers)
  20. da kan zannen brooënj nie trekken (=Hij heeft geen geld genoeg daarvoor) (Ninoofs)
  21. da kan zènnen bruin'n ni trekken (=dat kan hij niet betalen) (Meers)
  22. daaj sloëpe onder één saode (=die trekken aan een koord) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. dae kint alle trukke van de faur (=hij weet overal zijn plan te trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. dae piring konste doër ët sliëtëlkoet trèkke (=hij is zo mager als een pier, die kun je ook door het sleutelgat trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. daes nie van tinnes (=die heeft niet de trekken van die familie) (Bilzers)
  26. Dat get nie allemoal van bommelebuske (=Dat kan bruintje niet trekken) (Genneps)
  27. Dat kan mijnen bruine niet trekken (=Dat kan ik niet betalen) (Sint-Katelijne-Waver)
  28. Dat ken bruintje niet trekken / Kep niks in de knip / het niks, zit zonde / blut (=Het geld is op) (Utrechts)
  29. de kat de bel oembinne (=aandacht trekken) (Opglabbeeks)
  30. De kousen over d'akke trekken (=Naar bed gaan) (Giethoorns)
  31. De kousen over d'akken trekken (=Naar bed gaan) (Giethoorns)
  32. de moes nen hond nie leire biële (=je moet een oude aap geen muilen leren trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. De mölle uut ' t kaf trekken (=tijd om naar huis tegaan.) (Achterhoeks)
  34. de pleiterik maken, aan je platkakke trekken (=er vandoor gaan) (Amsterdams)
  35. de voër opgoën (=er van onder trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. deer: Stékt ' n tiss' n de deer (=Seksueel niet aan je trekken kunnen komen) (Lebbeeks)
  37. die loupe väöl mèt ein (=zij trekken veel samen op) (Heitsers)
  38. du bliende du kar leten troken (=de blinde de kar laten trekken) (Zeeuws)
  39. e gezich trèkke waaj ne stront (=een vertrokken gezicht trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. e gezich waaj nen daudgraovër hëbbe (=een serieus gezicht trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. een bakmuil'ên (=een lang gezicht trekken) (Kaprijks)
  42. een biestjen van trekken (=pittig vrouwtje) (Moes)
  43. een moef hemme (=een lang gezicht trekken) (winksels)
  44. Een moef of een brot trekke (=Een zuur gezicht trekken) (Walshoutems)
  45. een pittig vrouwtje (=een biestje van trekken) (Moes)
  46. een smoel trekken (=een zuur gezicht trekken) (Erps)
  47. Een troemp trekken (=Een vies gezicht trekken) (Teralfens)
  48. ei trekt goe zènne streng (=hij kan goed zijn plan trekken) (Sint-Niklaas)
  49. er op trekken (=lijken op) (Sint-Niklaas)
  50. Flink je poeplap trekken (=Diep in de buidel tasten) (Hendrik-Ido-Ambachts)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen