Spreekwoorden met `waarheid`

Zoek

7 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `waarheid`

  1. al is de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt haar wel (=leugens komen altijd uit)
  2. dat is een waarheid als een koe (=dat is overduidelijk waar)
  3. de waarheid in pacht hebben (=denken de enige te zijn die de waarheid kent of vertelt)
  4. een waarheid als een koe (=iets totaal vanzelfsprekends)
  5. iemand ongezouten de waarheid zeggen (=onverbloemd de waarheid zeggen, eerlijk zeggen waar het op staat)
  6. kinderen en dronkaards spreken de waarheid (=ze zeggen wat ze vinden, ze zijn ongeremd)
  7. waarheid met de slag om de arm (=een waarheid die vele facetten kent)

20 betekenissen bevatten `waarheid`

  1. lieg ik, dan lieg ik in commissie (=als ik niet de waarheid vertel komt dat omdat ik niet beter weet of vertel wat anderen vertellen)
  2. de ogen verblinden (=blind maken voor de waarheid)
  3. olie drijft boven (=de waarheid komt aan het licht)
  4. alles komt uit al moesten de kraaien het uitbrengen (=de waarheid komt altijd uit)
  5. de raven zullen het uitbrengen (=de waarheid komt hoe dan ook aan het licht)
  6. er geen doekjes om winden (=de waarheid onverbloemd vertellen)
  7. een draai aan iets geven (=de waarheid verdraaien)
  8. de kraaien zullen het uitbrengen (=de waarheid zal aan het licht komen)
  9. de waarheid in pacht hebben (=denken de enige te zijn die de waarheid kent of vertelt)
  10. de oren wassen (=duchtig ervan langs geven, de waarheid zeggen)
  11. een heilig huisje (=een herberg - een (voor de betrokkene) onaantastbare waarheid)
  12. eerlijk duurt het langst (=een leugen komt op den duur altijd uit, maar de waarheid blijft altijd waar)
  13. een broodje aap (=een verzonnen verhaal dat als waarheid wordt verspreid.)
  14. waarheid met de slag om de arm (=een waarheid die vele facetten kent)
  15. waar de klok luidt, daar is een kapel. (=geruchten hebben vaak een kern van waarheid)
  16. iemand zijn vet geven (=iemand flink de waarheid zeggen)
  17. iemand ongesuikerd zeggen waar het op staat (=iemand ongegeneerd de waarheid zeggen)
  18. iets met een korreltje zout nemen (=iets niet helemaal voor waarheid aannemen)
  19. ongesuikerd zeggen waar het op staat (=onverbloemd de waarheid zeggen)
  20. iemand ongezouten de waarheid zeggen (=onverbloemd de waarheid zeggen, eerlijk zeggen waar het op staat)

50 dialectgezegden bevatten `waarheid`

  1. 'k mag doedvallen aklieg (=de waarheid vertellen) (Antwerps)
  2. 'k mag ier doodvallen ak lieg (=ik vertel de waarheid) (Sint-Niklaas)
  3. 't es echt dat 't woar es (=het is zeker de waarheid) (Waregems)
  4. 't hoge woord moet d'r uut (=de waarheid moet nu worden verteld) (Westerkwartiers)
  5. 't is uitgekommen (=te voorschijn komen; iets vinden; de waarheid kennen) (Sint-Niklaas)
  6. al bringe de kraeën het aut (=al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. al geet de lieëge wol ës op hol, de woërd aaterholt hër wol (=beter gekwetst door de waarheid dan gesust door een leugen) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. al ist dat de krô et ôtbrenge, de waarhoad komt ôt (=al is het dat de kraaien het uitbrengen, de waarheid komt uit !) (Booms)
  9. al motte de kraaie ut uitbrenge (=de waarheid komt altijd) (Gastels)
  10. Al motte de kroaien ut uutbriengen. (=We zullen achter de waarheid komen.) (Flakkees)
  11. alle foetëlkës koeëmë aut (=de waarheid komt altijd aan het licht) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. alle foetelkes koëmen aut, al bringen et de kraeë noë baute (=al gaat de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. aon zën naos poële (=de waarheid zoeken waar ze niet zit) (Bilzers)
  14. aste de woerd spriks, hoeste geen liëges te onthaate (=de waarheid loont!) (Bilzers)
  15. bau rook ès, ès viër (=waar roddels de ronde doen, is de waarheid niet ver af) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. beniest: 't Es beniest, 't es de waurouijd (='t Is de waarheid (uitspraak na het niezen) ) (Lebbeeks)
  17. d'r ene zain zalig'eid gheven (=iemand flink de waarheid zeggen) (Hulsters (NL))
  18. d'r gieën doekskes omwinn'n (=de waarheid niet verbloemen) (Wichels)
  19. dae flötj neet woeë d’r zitj (of, dae zitj neet woeë d’r flötj) (=hij spreekt niet de waarheid) (Heitsers)
  20. dae höbbe ze ziene jas oetgewrónge (=ze hebben hem eens goed de waarheid gezegd) (Heitsers)
  21. das te heil woerd (=dat is de volle waarheid) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. dat steet as ne poeël boëve watter (=dat is een waarheid als een koe) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. de kraaien goant uutbringn (=de waarheid zal wel uitkomen) (West-Vlaams)
  24. De pochel vol schelden (=Flink de waarheid zeggen) (Giethoorns)
  25. De pochel vol schelden (=Flink de waarheid zeggen en niet op een vriendelijke manier) (Giethoorns)
  26. de woarijt komt uit a moest'n de kroun uitbrin' (=ooit zal de waarheid aan het licht komen) (Brakels)
  27. dem höb ich de pies lauw gemaak (=ik heb hem flink de waarheid gezegd) (Roermonds)
  28. den achterkant van zijn too nie loadn zien (=de waarheid achterhouden) (Kaprijks)
  29. det kumt uut, al moote de krêje het uutbringe (=de waarheid zal uitkomen) (Opglabbeeks)
  30. dich wiës mér de hëlf vannët sjaun waer (=gij kent nog niet eens de helft van de waarheid) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. doekskes: Gieën doekskes aundoen / omwinn'n (=De waarheid niet verdoezelen / omfloersen) (Lebbeeks)
  32. Drie k'raaien! (=U heeft drie pogingen om achter de waarheid te komen!) (Tilburgs)
  33. drukn zoender iente (=het niet zo nauw nemen met de waarheid) (Veurns)
  34. één 't vuur an 'e scheen'n legg'n (=iemand dwingen de waarheid te zeggen) (Westerkwartiers)
  35. één op ' t vestje spei' n (=iemand de waarheid zeggen) (Westerkwartiers)
  36. één wat onner de neus wriev'm (=iemand de waarheid vertellen) (Westerkwartiers)
  37. elke speek vant wiel komt bove (=de waarheid komt wel boven water) (Oudenbosch)
  38. em ek achter leiges gevroogd (=waarom vertel je de waarheid niet) (Rotselaars)
  39. Emes dèksele. (=Iemand de waarheid zeggen.) (Gelaens (Geleens))
  40. Es te de waorheid vertèls hoofs te gein leuges te ónthaoje! (=Wanneer je de waarheid vertelt hoef je geen leugens te onthouden!) (Kinroois)
  41. eulie komt altied boov'mdriev'm (=de waarheid komt altijd een keer aan het licht) (Westerkwartiers)
  42. Feit (=Als iemand de waarheid vertelt) (Benschops)
  43. Foetëlkës koeëme altijd aut! (=al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel!) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. foezelen (=niet geheel de waarheid spreken) (Huizers)
  45. ge kunt dat olsan ne droaj geevn (=je kunt de waarheid verdoezelen) (Lichtervelds)
  46. hei hit 'm de levieten gelézen (=hij heeft hem de waarheid gezegd) (Overpelts)
  47. hij preekt 'n heul aander evangelie (=hij vertelt een heel andere waarheid) (Westerkwartiers)
  48. Iemand den gros wissele (=Terecht gewezen worden. Iemand de waarheid zeggen) (Genneps)
  49. iemand geducht de waarheid zeggen (=iemand d'n mantel ut vege) (Genneps)
  50. iemand zijn boeksken opendoen (=van iemand de echte waarheid vertellen) (Wetters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen