Spreekwoorden met `grond`

Zoek

21 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `grond`

  1. aan de grond zitten (=bankroet of totaal uitgeput zijn)
  2. als aan de grond genageld staan (=perplex staan)
  3. als paddenstoelen uit de grond schieten (=snel en in grote massa tevoorschijn komen)
  4. de grond onder zich voelen wegzinken (=beschaamd zijn , geen oplossing meer zien)
  5. geen been aan de grond krijgen (=voorstel werd niet aangenomen)
  6. geen grond houden (=geen steek houden - niet correct zijn)
  7. geen poot aan de grond kunnen krijgen (=geen schijn van kans blijken te hebben)
  8. het grondsop is voor de goddelozen (=gezegd van iemand die het laatste restje uitdrinkt)
  9. in de grond boren (=een idee op vervelende wijze sterk afkeuren)
  10. laag bij de grond (=oneerlijk, unfair)
  11. met beide benen op de grond staan (=een realist zijn)
  12. met de grond gelijk maken (=totaal vernietigen)
  13. op de achtergrond blijven (=niet in de schijnwerpers willen staan.)
  14. op de voorgrond staan (=onder de aandacht staan)
  15. op de voorgrond treden (=onder de aandacht treden)
  16. stille waters/wateren hebben diepe gronden (=zij die weinig zeggen hebben vaak het onvoorspelbaarste karakter)
  17. te gronde gaan (=verdwijnen, niet verder kunnen bestaan)
  18. tussen lepel en mond valt veel pap op de grond (=problemen komen vaak pas op het laatst)
  19. uit de grond stampen (=erg snel iets opbouwen)
  20. vaste grond onder de voeten hebben (=weten waar men op steunt - in een goede positie verkeren)
  21. vaste voet aan de grond krijgen (=iets gedaan krijgen en/of als gebruikelijk beschouwd gaan worden)

13 betekenissen bevatten `grond`

  1. de paal door de oven steken (=bankroet gaan, zich te gronde richten)
  2. het land hebben aan iets/iemand (=een hartgrondige afkeer hebben)
  3. er het mes inzetten (=er grondig op ingrijpen, in de uitgaven besnoeien)
  4. een goede beurt geven (=grondig reinigen, grondig aanpakken)
  5. iemand doodverven met iets (=iemand bestemd voor een post achten, iemand als de dader van iets afschilderen (doodverf is grondverf)[1])
  6. iets zo beu zijn als koude pap (=iets grondig beu zijn)
  7. een gesloten boek (=iets wat niet te doorgronden is)
  8. uit de lucht grijpen (=iets zonder enige grond vertellen)
  9. vogels van diverse pluimage (=mensen met allerlei diverse achtergronden)
  10. nieuwe bezems vegen schoon, maar oude bezems kennen alle hoeken en gaten (=nieuwe medewerkers (of: nieuwe leiders) pakken de zaken grondig aan, maar oude medewerkers (of: oude leiders) weten hoe het moet op grond van ervaring)
  11. uit de lucht gegrepen (=uit het niets gegrepen, zonder enige grond)
  12. een vogel die te vroeg zingt, wordt `s avonds van de kat gegeten. (=wie al te jong naar genot streeft, gaat te gronde.)
  13. tot op het bot uitzoeken (=zeer grondig uitzoeken)

50 dialectgezegden bevatten `grond`

  1. 'n lapken grond of ne veurschueut grond (=een stuk grond) (Overmeers)
  2. 'n zoak de grond ienboor'n (=een zaak laten mislukken) (Westerkwartiers)
  3. 't zitj op zè gat (=aan de grond fig.: het is mislukt) (Meers)
  4. A-j ' t platte van de voeten maar onder joe ollen (=Blijf met de voeten op de grond staan wees verstandig en nuchter blijven) (Giethoorns)
  5. A'j 't platte van de voeten maar onder joe olln (=Blijf met de voeten op de grond staan, , nuchter blijven) (Giethoorns)
  6. As de s,i'j valt in sliek ,em-m wi'j mit dree daegen een arde diek (=Als het sneeuwt in de za hte grond na de dooi, gaat het gauw weer vriezen) (Giethoorns)
  7. aste mè zën 2 vieët opte grond blifs, zulste gene stap waajer koeëme (=standvastigheid is goed, maar als je vop ruit wil, moet je enig risico nemen) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. aste mèt zen twei viet opte grond blifs, gerokste geen paut vüraut (=wie niet waagt, blijft maagd) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. daaj goeng op ër pëtatte niër (=dire ging zwaar tegen de grond) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. dabben (=met de handen in de grond graven) (Arendonks)
  11. dae haet eine kop wie ‘ne tujerhamer (=een dikke kop hebben (tujerhamer = een hele grote hamer om weipalen (tujerpäöl) in de grond te slaan)) (Heitsers)
  12. dae hèt zën toeng op te grond hange (=hij is volledig buiten adem) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. de bès pas ne goeje as te èn de grond stiks (=na je dood wordt er misschien wat goeds over je verteld) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. de briks zën paute op dat gëvriër (=je breekt je benen op die bevroren grond) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. de grond is lieëg (=ik heb moeite met mij te bukken) (Leefdaals)
  16. de grond kusse (=vallen) (Antwerps)
  17. de grond omdoen (=de grond lichtjes omspitten) (Sint-Niklaas)
  18. de hoes gene grond te hübbe vür ne boer te zin (=Landbouwers zitten in de stal, maar boeren zitten overal) (Bilzers)
  19. de hoes gene grond te höbbe vür ne boer te zin (=lomperiken zijn ook boeren) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. Die klaogende putten in d'érde (=hij klaagde heel erg putten in de grond) (Zeeuws)
  21. e voatzoad land (=een oppervlakte grond) (Overmeers)
  22. een haas in de grond staike (=enorme funderingswerken laten uitvoeren wegen slechte ondergrond) (Tiens)
  23. eine boum toet ane möp aafzaege (=een boom tot net boven de grond afzagen) (Heitsers)
  24. èn de grond èssët ne goeje mins, mér waaj kraajg ich em trèn (=in de grond is het een goed mens, maar hoe krijg ik hem erin) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. ët vries steen autte grond (=het is barkoud) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. gae huurtj de peerikke inne grônd neeste (='t is erg stil) (Weerts)
  27. geen paut aon de grond krijge (=er niet geraken, geen vaste voet krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. gewent (=strook omgeploegde grond waarop groenten worden geteeld) (Bonheidens)
  29. gieëne poeët oan de grond kraëge (=geen invloed hebben) (winksels)
  30. Ha is mee zen peteuzze tege de kuist gegaan (=Hij is tegen de grond gevallen) (Olens)
  31. haat tich bij want dae hèt viël grond on zen haan hange (=trouw maar gauw want hij heeft veel eigendom) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. hae hè zën lip opte grond hange (=hij is triestig, teleurgesteld) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. hae heet zien aerpel oet (=financieel aan de grond zitten) (Weerts)
  34. hae hèt zën lip opte grond hange (=hij is triestig, teleurgesteld) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. Hal in de grond (=Vorst in de grond) (Hoogeveens)
  36. het brobbelde toe de grond uut (=het borrelde op uit de grond) (Westerkwartiers)
  37. Het kletst tegen den dek (=Het valt op de grond) (Deinzes)
  38. het vréést stiene jaait de grond (=het vriest fel) (Bierbeeks)
  39. hij 's gesjocht'n (=hij zit financieel aan de grond) (Westerkwartiers)
  40. hij eet grond gekocht op Appels (=hij is overleden) (Dendermonds)
  41. Hij hee ne mutten geleed (=Hij heeft overgegeven op de grond) (Bevers)
  42. hij heej nie meer grond as dè wèt er onder zen naogels zit. (=een straatarme boer) (Tilburgs)
  43. hij kreeg gie poot ann 'e grond (=hij kon niets beginnen) (Westerkwartiers)
  44. hij zit an 'e grond (=hij is failliet verklaard) (Westerkwartiers)
  45. ich stoën aon de grond genaechelt (=ik sta perplex) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. ie weet nie van wa out pijl'n umokt (=hij zit aan de grond) (Waregems)
  47. iemes tiëge zenen inkpot stampe totterv vanzelf begint te sjrijve (=iemand tegen zijn gat stampen tot hij van pijn over de grond kruipt) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. Ik heb geen cente (=Ik zit aan de grond) (dordts)
  49. inne gróndj sjerre (=als een kip zoekt naar eten op de grond; om een knikkerpotje in de grond te maken) (Heitsers)
  50. je gienk teegn dek (=hij viel op de grond) (Kortemarks)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen