Spreekwoorden met `trek`

Zoek


67 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `trek`

  1. aan de bel trekken (=duidelijk maken dat er iets aan de hand is; duidelijk maken dat er iets niet klopt)
  2. aan de rem trekken (=een ontwikkeling proberen tegen te houden/ waarschuwen dat iets niet goed gaat)
  3. aan de touwtjes trekken (=de baas zijn, alles regelen, het voor het zeggen hebben)
  4. aan een dood paard trekken. (=je inspannen voor iets, dat tot mislukken gedoemd is)
  5. aan een touw trekken (=eensgezind optreden)
  6. aan het kortste eind trekken (=in de ongunstigste positie zijn / verliezen)
  7. aan het langste eind trekken (=in de voordeligste positie zijn)
  8. aan je palen trekken (=zonder mededeling inpakken en wegwezen)
  9. aan zijn trekken komen (=krijgen wat diegene graag wilt en fijn/leuk vindt)
  10. al etende krijgt men trek / honger. (=al etende krijgt men steeds meer trek (ook figuurlijk).)
  11. alle registers opentrekken (=z`n uiterste best doen)
  12. dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
  13. dat kan het paard niet trekken. (=daar heb ik onvoldoende geld voor)
  14. de handen van iemand aftrekken (=iemand niet langer steunen)
  15. de haren uit het hoofd trekken (=enorm veel spijt hebben)
  16. de koe trekt de melk op. (=je krijgt niet wat je verwachtte)
  17. de lijn trekken (=luieren, niet voort werken)
  18. de melk optrekken (=je woord terugnemen, je belofte niet helemaal vervullen)
  19. de neus optrekken (=duidelijk maken dat men iets of iemand niet waardeert)
  20. de rubicon overtrekken (=de beslissende stap ondernemen)
  21. de slagpen uittrekken (=van zijn macht beroven)
  22. de stoute schoenen aantrekken (=iets doen wat moed vergt. (`stout` in de oude betekenis van `dapper`))
  23. de stoute schoenen aantrekken. (=een uitdaging aangaan)
  24. de wapenrok aantrekken (=militair worden)
  25. de wijde wereld ingaan/intrekken (=(onbezorgd) op reis vertrekken)
  26. de wijde wereld intrekken (=het verkennen van nieuwe plaatsen, ervaringen en mogelijkheden buiten het vertrouwde)
  27. distels trekken is distels stekken (=`maar distels laten staan, is distels laten vergaan`)
  28. een beerput opentrekken (=een geheim onthullen of schandalen blootleggen.)
  29. een gezicht als een oorwurm trekken (=erg ontevreden kijken (omdat er bijv. iets gedaan moet worden))
  30. een kies uittrekken (=veel geld afhandig maken)
  31. een lang gezicht trekken/zetten (=laten merken dat men niet tevreden is)
  32. een leeuwenhuid aantrekken (=zich dapper tonen)
  33. eén lijn trekken / Dezelfde lijn trekken (=dezelfde mening hebben)
  34. een lijntje trekken (=cocaïne snuiven)
  35. een lot uit de loterij trekken (=precies de juiste persoon of ding gevonden hebben wat er nodig was)
  36. eén onderrok trekt meer dan twee paarden. (=de invloed van een vrouw is heel sterk)
  37. een te grote broek aantrekken (=een doel stellen waarvoor je niet de benodigde middelen hebt)
  38. een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken (=mensen veranderen zelden echt)
  39. een vrouwenhaar trekt sterker dan tien paarden. (=de invloed van een vrouw is zeer sterk)
  40. een zware wissel trekken (=erg veel eisen)
  41. er de angel uittrekken (=ervoor zorgen dat iets minder gevaarlijk wordt door het meest gevaarlijke deel onschadelijk te maken; iets minder pijnlijk maken)
  42. er geen peil op kunnen trekken (=er niet van op aan kunnen)
  43. er zijn neus voor optrekken (=zich te goed vinden om iets te doen)
  44. geen mens zo gek of hij heeft een goeie trek. (=zelfs vreemde mensen hebben goede eigenschappen)
  45. geen spier vertrekken (=zonder enige emotie over zich heen laten gaan)
  46. gras gaat niet harder groeien als je eraan trekt (=sommige dingen hebben tijd nodig)
  47. het harnas aantrekken (=ten strijde trekken)
  48. het is trekken aan een dood paard (=het is een onbegonnen zaak)
  49. het vel over de oren halen/trekken (=geld afpersen)
  50. ieder trekt aan zijn streng (=ieder kiest voor zichzelf)

59 betekenissen bevatten `trek`

  1. de oude mens afleggen (=(en de nieuwe aantrekken) een nieuw leven beginnen - beterschap beloven)
  2. de wijde wereld ingaan/intrekken (=(onbezorgd) op reis vertrekken)
  3. al etende krijgt men trek / honger. (=al etende krijgt men steeds meer trek (ook figuurlijk).)
  4. de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  5. meeuwen op het land, onweer aan het strand. (=als meeuwen het binnenland intrekken omdat er slecht weer op zee is)
  6. ons kent ons (=betrekkelijk afgesloten clubje mensen dat onderling de zaken regelt)
  7. dat zal mij een zorg wezen (=daar trek ik me niets van aan)
  8. dat is een stuk! (=dat is een aantrekkelijk persoon)
  9. dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
  10. veel bekijks hebben (=de aandacht trekken)
  11. in het oog springen/vallen (=de aandacht trekken)
  12. de krenten uit de pap halen (=de meest aantrekkelijke gedeelten voor zichzelf bestemmen, bijvoorbeeld de meest interessante taken uit een omvangrijk werk)
  13. wie plast tegen de kerk, gaat gevaarlijk te werk (=een wandaad met verstrekkende gevolgen)
  14. geen boodschap aan iets hebben (=er zich niets van aantrekken)
  15. de schouders ophalen (=er zich niets van aantrekken - er niets over willen weten)
  16. iets langs je (koude) kleren af laten glijden (=ergens niets van aan trekken)
  17. het anker lichten (=ergens vertrekken, weggaan en verder reizen)
  18. onder zeil gaan (=gaan rusten of slapen, vertrekken of weggaan)
  19. lelijke streken op zijn kompas hebben (=gemene en lelijke streken uithalen)
  20. aan het lijf schieten (=haastig aantrekken (kleding))
  21. daar lusten de honden geen brood van. (=het is volstrekt onacceptabel)
  22. ter harte nemen (=het zich aantrekken)
  23. er lak aan hebben (=het zich helemaal niet aantrekken)
  24. het water loopt hem in de mond (=hij heeft er heel veel trek in)
  25. er een halszaak van maken (=iets heel erg aantrekken en ernstig nemen)
  26. een vraagteken plaatsen achter (=in twijfel trekken)
  27. je druk maken over (=je kwaad maken om, je aantrekken van)
  28. gepakt en gezakt (=klaar voor vertrek (met alle koffers ingepakt))
  29. kattenkwaad uithalen (=kwajongensstreken)
  30. in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
  31. met de noorderzon vertrekken (=onaangekondigd vertrekken en niets meer van zich laten horen)
  32. zonder blikken of blozen (=onbeschaamd, zonder zich iets van anderen aan te trekken)
  33. lekker is maar één vinger lang (=oppervlakkige genoegens geven ook maar een betrekkelijke voldoening. / leuke dingen duren meestal maar erg kort)
  34. de zeilen hijsen (=opstaan, vertrekken)
  35. in het schot vallen (=precies tijdens het startschot vertrekken)
  36. als een pijl uit de boog (zijn) (=snel vertrekken)
  37. het harnas aantrekken (=ten strijde trekken)
  38. prijs de dag niet vóór de avond (=trek geen voorbarige conclusies en juich niet te vroeg)
  39. honger als een paard hebben (=veel trek in eten hebben.)
  40. de aftocht blazen (=vertrekken als de situatie bedreigend of te moeilijk wordt)
  41. het veld ruimen (=vertrekken om plaats te maken voor een ander)
  42. met stille trom vertrekken (=vertrekken zonder iemand het te laten weten)
  43. je matten oprollen (=vertrekken, weggaan)
  44. laten waaien (=verwaarlozen, zich er niets van aantrekken)
  45. om de dooie dood niet (=volstrekt niet, in geen geval, al kost het me mijn leven)
  46. haantje de voorste (=voortrekker - wie altijd op het voorplan wil staan)
  47. als de bruid verpatst is wordt zij gewild. (=wat niet meer beschikbaar is lijkt aantrekkelijker voor anderen)
  48. wat Jantje is zal Jan worden. (=wel ouder worden maar dezelfde streken houden)
  49. wie zich aan een ander spiegelt spiegelt zich zacht (=wie uit het ongeluk van anderen lering trekt, zal minder ongeluk hebben)
  50. er over vallen (=zich een probleem aantrekken)

50 dialectgezegden bevatten `trek`

  1. 'k veger man polleviekes oean (=ik trek het mij niet aan) (Ninoofs)
  2. 't kan me ginnen bal skillen (=ik trek het mij helemaal niet aan) (Meers)
  3. 't kan me ni bommen (=ik trek het me niet aan) (Meers)
  4. ‘k trek er mén annen van af (=ik trek er mij niets meer van aan) (Meers)
  5. Allee, mettez vite vos chandailles, springt oep oven ijzere peerd, en moakt nog nen tour du jardin! (=trek vlug jullie pulletjes aan, neem jullie fiets en maak nog eens de ronde van de tuin.) (Antwerps)
  6. At de klok van Raume slig, blifste zau! (=trek geen grimassen!) (Bilzers)
  7. bekiek ët tich mèr (=trek je plan) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. beknerig zien (e van pet) (=trek hebben) (Veurns)
  9. da (dae) kan mich gestoëlë wieëne (=ik trek er me niets van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. da kan mich nie sjaele (boeme) (=dat trek ik me niet aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. da rok men kaa kleer nie (=ik trek het me niet aan) (Bilzers)
  12. da trek nergus op (=dat lijkt nergens naar) (Oudenbosch)
  13. da trèk op genen aaën örgël (=dat trekt nergens op) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. da trèk ter nie op (=dat vindt zijns gelijke niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. dae trèk ë gezich waaj ne baepaoter (=wat een schijnheilige) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. dae trèk nogal ës traut (=hij schiet nogal eens weg !) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. dao höb ich sjiet aan!! (=daar trek ik mij niets van aan!! 1) (Steins)
  18. dao vaeg ich mien vot aan aaf!! (=daar trek ik mij niks van aan!! 2) (Steins)
  19. dat kan mich nie sjaele (=ik trek het mij niet aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. dat trèk nérges op (=dat trekt op niets) (Bilzers)
  21. dat trèk op geen bottë (KL...) (=dat lijkt nergens op) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. Dat trèk op geenen élger (=Dat lijkt nergens naar) (Bilzers)
  23. dat trèk op genen ërgël (=dat trekt nergens op) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. dat trèk tër nie op (=dat kan er niet mee door !) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. dat trèk tër nie op ! (=dat is helemaal niet mooi !) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. Dau veigek maan kas aun (=Daar trek ik me niets van aan) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  27. dè 't schit (=ik trek het me niet meer aan) (Neerpelts)
  28. de bès mans genoeg (=trek je plan) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. de kens mich de pòkkel rotsje (=ik trek me niets van je aan) (Aelsers)
  30. de loch trék wir bijéén (=er komen weer regenwolken opzetten) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. de moes tich ziëker nie zjëniëre (=trek je er niet teveel van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. de moes ziëker geen moeite doen (=trek het je vooral niet aan) (Bilzers)
  33. de pot oep (=ik trek me niets meer van U aan) (Antwerps)
  34. de sjoer trèk aof noë den hollender, twatter kraaj (g) ter graotës (=de bui trekt weg naar Nederland, die willen toch alles gratis) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. dè't schèt (=ik trek het me niet meer aan) (Lommels)
  36. doë hëb ich de sjijt aon (=dat trek ik me helemaal niet aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. doe kasjes an a voedn (=trek sokken aan) (Kaprijks)
  38. doë vaeg ich mën kas aoên (=ik trek er me niets van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. doeë hëb ich mert (merde) aoën (=daar trek ik me nu eens niets van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. doeë vaeg ich mën kas (vieët) aon (=daar trek ik mij niets van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. doeë vaeg ich nau eens deftig mën viet (kas) aon (=dat trek ik me helemaal niet aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. ee ef trek an de rok (=Zij heeft veel aantrekkingskracht op jongens) (Staphorsts)
  43. een trek geevn (=een mep geven) (Veurns)
  44. ët trèk haaj ferm (=je gulp staat nog open) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. ët trèk haaj nogal ës (=het tocht hier fel) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. ge zit ier op de trek (=het tocht hier) (Oudenbosch)
  47. gij kunt es virkaantig men kloewete kusse (=Ik trek me niets meer van je aan) (Geels)
  48. goestingen: Vieze goestingen émmen (=trek hebben in niet-alledaags gerechten tijdens de zwangerschap) (Lebbeeks)
  49. Hae trèk nao ziene pap (=Hij lijkt op zijn vader) (Gelaens (Geleens))
  50. Hae trék op zene aaë, mér den dektaur zék dattet miëglek nog goed kûmp mettem (=Als dat maar goed komt) (Bilzers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen