18 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `stuk`
- aan een stuk door (=ononderbroken)
- als hamerstuk behandelen (=het voorstel zonder discussie aannemen)
- dat is een stuk! (=dat is een aantrekkelijk persoon)
- een goed mondstuk hebben (=goed kunnen spreken)
- een stuk in je kraag drinken (=dronken worden)
- een stuk in zijn kraag hebben (=dronken zijn)
- het leven is net een krentenbol, met af en toe een hard stukje (=het leven is niet een en al geluk maar kent soms ook tegenslag)
- iemand van zijn stuk brengen (=iemand onzeker maken)
- iets te verhakstukken hebben (=nog iets met iemand te bespreken hebben, nog iets te doen hebben)
- lik op stuk (=direct afstraffen)
- op geen stukken na (halen) (=met grote achterstand iets niet halen)
- op je stuk staan (=zich niet laten ompraten en bij de eigen mening blijven)
- rijd een paard de rug niet stuk (=je moet niet altijd te veel eisen)
- stukken maken (=een grote indruk maken , veel kapot maken)
- van zijn stuk raken (=onzeker worden en niet meer weten wat te zeggen)
- van zijn voetstuk stoten (=de macht ontnemen - ontmaskeren)
- van zijn voetstuk vallen (=ontmaskerd worden - de macht ontnomen worden)
- voet bij stuk houden (=niet toegeven, bij de eigen ideeën blijven)
9 betekenissen bevatten `stuk`
- aan de lopende band (=aan één stuk door; steeds maar weer)
- tegen de klippen op gaan (=aan een stuk doorgaan (met liegen))
- als je je pet ertegenaan gooit dan blijft hij hangen (=dat stukje verfwerk is niet erg vlak uitgevoerd)
- een tipje van de sluier oplichten (=een klein stukje van het onbekende onthullen)
- zonder mijn en dijn zou de wereld hemels zijn (=jaloezie en hebzucht maken de wereld een stuk minder fraai)
- een Salomonsoordeel vellen (=met een heel vraagstuk een zeer wijze en goede beslissing nemen)
- een rak in de wind (=met veel werk langzaam vooruit komen (een lang recht stuk tegenwind zeilen))
- uit de lijken geslagen (=totaal van zijn stuk gebracht)
- vele kleintjes maken een grote (=veel kleine stukjes leveren uiteindelijk ook een geheel op)
50 dialectgezegden bevatten `stuk`
- 'n kotlett, das is e stukske van e vèrke zenne rug (=een kortelet, das een stuk van een varken) (Lummens)
- 'n lapken grond of ne veurschueut grond (=een stuk grond) (Overmeers)
- 'n lokke brueud (=een stuk brood) (Overmeers)
- 'n proof bringe (=na de slacht werd vroeger een stuk worst of balkenbrij naar de pastoor gebracht) (Weerts)
- 'n spie toarte (=een stuk taart) (Overmeers)
- 'n stuk de rugge uutdrukkn (=poepen) (Vechtdals)
- 'n stuk ien de kloote hèbbe (=Dronken zijn) (Genneps)
- 'n stuk in zijnen zjiléé (ook kluten) (=Een stuk in zijn kraag) (Evergems)
- 'n stuk strónt (='n verachterlijk persoon) (Genneps)
- 't es nar de vantjes (=het is stuk) (Wichels)
- 't es om ziebe (=Het is stuk) (Hansbeeks)
- 't is alweer 'n heule Piet (=hij is al weer een heel stuk opgeknapt) (Westerkwartiers)
- ’n dikke skélle vlieës (=een dik stuk vlees) (Meers)
- ' n bole haat (=een stuk stam (boom) ) (Overmeers)
- ' t kun een stuk minder (=het gaat heel goed) (Drents)
- a jee een stuk in zijn leeze. (=hij is zat) (Gents)
- a stek sekklaa (=een stuk chocolade) (Wetters)
- a stuk in a uur hemme (=dronken zijn) (Overijses)
- Aa eit e stuk in zaan zip (=Hij heeft teveel gedronken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa hei e stuk in zaan kloeëte (=Hij is dronken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- aan een boksem aan deurgoan (=aan één stuk doorgaan) (Westerkwartiers)
- Aij reettum nohal! (=Hij was helemaal van zijn stuk gebracht) (Hulsters (NL))
- ajee de stuk in zenne frak (=hij is dronken) (Antwerps)
- Ajei a stuk in zenne kraag (=Hij heeft een stuk in zijn kraag) (Mechels (BE))
- an den ols kommen (=omkomen, stuk gaan) (Veurns)
- bij dun dieje kundur ginne stok tusse krijge (=hij is iemand die maar aan een stuk door blijft praten) (Oudenbosch)
- brouijzzel: Beter 'n brok as 'n brouijzzel (=Beter een groot stuk dan een klein / Beter veel dan weinig) (Lebbeeks)
- d'es e pak beter (=da's een stuk beter) (Wichels)
- da schil ne jas mee giestere (=vandaag is het een stuk minder koud dan gisteren) (Oudenbosch)
- da schild' een vest (=het is een stuk warmer / kouder) (Wichels)
- da spul is kapot (=dat instrument is stuk) (Brasschaats)
- daaj blieëf mër raotele (=ze bleef maar in één stuk raaskallen) (Munsterbilzen - Minsters)
- daan ijt e stuk in zen gille (=die is dronken) (Vilvoords)
- Daddis in frut vanieën (=Dat is helemaal stuk) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Daddis nau de kloeëte (=Dat is stuk) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- dae deed niks aanestër as tieëge de klippe op liege, tottër zwat ziet (=hij liegt ontzettend veel en aan één stuk door) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ès on zene noveen beizëg (=hij is al dagen aan één stuk aan 't zuipen) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae zën broek ès ook op vëkanse (=zijn broek had een heel stuk onder zijn gat) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat abberoat is noar de filistijn' n (=dat apparaat is helemaal stuk) (Westerkwartiers)
- Dat méénse pröt an ien stuk verdan. (=Die vrouw praat aan een stuk door.) (Sallands)
- De brats / brets stuk 'm (=Hij heeft energie te veel) (Steins)
- de leste loodjes weeg' n ' t zwoarst (=het laatste stuk is het zwaarst) (Westerkwartiers)
- De stik (=Per stuk) (Volendams)
- de stuk (=per stuk) (Vechtdals)
- dè's 'n kwoi stuk in 'n goei boks (=Dat is een fout iets in een goed geheel.) (Cuijks)
- Dee ei zen kloeëte vòl of
Dee ei e stùk in zénne zjielei (gielis) (S*) (=Hij is dronken) (Sintrùins)
- Die lácht nog nie as dr 'n stuk stró.nt tege dr muur opkruupt (=Iemand zonder humor) (Genneps)
- Dieje heinne stuk in zijne frak (=Dronken zijn) (Herentals)
- Dit ein tou is langer as dat. (=Dit stuk touw is langer dan dat.) (Fries)
- doë kinste nog geen spang tèsse krijge (=hij babbelt door in een stuk) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen