38 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `brood`
- als de boter duur wordt, leert men het brood droog eten. (=als het niet anders kan, is men ook met minder tevreden.)
- als warme broodjes over de toonbank gaan (=zeer goed verkopen)
- altijd brood eten verdriet ook. (=een mens wil ook eens een verzetje.)
- bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
- bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien (=bij gebrek aan het goedkope, het dure gebruiken)
- bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien. (=bij gemis aan het gewone moet men zijn toevlucht soms wel tot iets duurders nemen.)
- boter op je hoofd smeren en droog brood eten. (=in de war zijn.)
- broodnodig (=onmisbaar)
- daar lusten de honden geen brood van. (=het is volstrekt onacceptabel)
- de broodkorf hoger hangen. (=bezuinigen)
- de broodkruimels steken hem (=hij kan de welstand niet dragen)
- de een z`n dood is een ander z`n brood (=wat voor de één een nadeel is, daar profiteert een ander van)
- de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
- de kunst gaat om brood (=een kunstenaar verdient moeizaam z`n brood)
- de mens zal bij brood alleen niet leven. (=een mens heeft niet alleen lichamelijke maar ook geestelijke behoeftes.)
- droog brood eten (=zuinig moeten zijn, financieel slecht gaan)
- een broodje aap (=een verzonnen verhaal dat als waarheid wordt verspreid.)
- een kruimeltje is ook brood (=wees gelukkig met wat je hebt)
- een profeet die brood eet (=iemand die waardeloze voorspellingen doet)
- er geen brood in zien (=niet denken dat iets kan werken)
- genadebrood eten (=door anderen onderhouden worden)
- handen in de schoot geeft geen brood. (=als je niets doet verdien je ook niets)
- het beste brood ligt voor het venster. (=wat je ziet is niet per se wat je krijgt)
- het eet geen brood (=het kost niets om het te bewaren, behoeft geen onderhoud)
- iemand het brood uit de mond nemen/stoten (=iemand het onmogelijk maken om in eigen inkomen te kunnen voorzien)
- iemand iets op zijn brood geven (=iemand onvriendelijk iets verwijten)
- klagers hebben geen nood en pochers hebben geen brood (=zowel klagers als pochers kunnen de zaken nogal eens overdrijven)
- komen met de paal als het brood in de oven is (=te laat komen)
- lang vasten is geen brood sparen. (=honger lijden is niet hetzelfde als geld besparen)
- liever brood in de zak, dan een pluim op de hoed (=van eer kan men niet leven)
- meer kunnen dan alleen brood eten (=verstand van zaken hebben)
- niet bij brood alleen leven (=men heeft meer nodig dan alleen eten om te kunnen leven)
- niet van het ene brood tot het andere weten te geraken (=niet rond kunnen komen)
- ongegund brood wordt veel gegeten. (=vaak kan men het niet verdragen dat het een ander beter gaat.)
- scoren alsof het warme broodjes zijn (=scoren alsof het helemaal niets is)
- wiens brood men eet, diens woord men spreekt (=diegene bij wie we ons geld verdienen geven we meestal gelijk)
- zich de kaas niet van het brood laten eten (=opkomen voor iets)
- zoete broodjes bakken (=dingen zeggen om een goede indruk achter te laten bij mensen met invloed)
3 betekenissen bevatten `brood`
- een handwerk heeft een gouden bodem (=een goed vakman verdient altijd zijn brood)
- de kunst gaat om brood (=een kunstenaar verdient moeizaam z`n brood)
- een kruisje is genoeg voor een boterham uit het vuistje (=voor een gewone broodmaaltijd moet niet te veel gebeden worden)
50 dialectgezegden bevatten `brood`
- 'n bete brueud (=een hap brood) (Overmeers)
- 'n boer'n broen'n stoet'n (=een boeren bruin brood) (Twents)
- 'n kuste brueud (=een korst brood) (Overmeers)
- 'n lokke brueud (=een stuk brood) (Overmeers)
- 'n stukkie brood (=Een halfje brood) (Rotterdams)
- 't beste brood lijt veur 't roam (=de verkoopkant ligt voor) (Westerkwartiers)
- 't is ginnen oard (=daar lusten de honden geen brood van) (Luyksgestels)
- ' n bakte brueud (=een oven brood) (Overmeers)
- As d'n eine sjaaj haet, haet d'n angere perfiet (=De een zijn dood is de ander zijn brood) (Roermonds)
- as ermoej troef ès, aete ver alleen mèr spek bij et braud (=in dagen van nood, eten we spek mèt brood) (Munsterbilzen - Minsters)
- bau n hin dab, pikse (=wiens brood men eet, diens woord men spreekt) (Munsterbilzen - Minsters)
- Botter op je kont smeren en dreug brood eten! (=Weet je wat zonde is) (Putters)
- Broed liene, da's sjaoi och sjaan. (=brood lenen, is schade als een groter werd weergegeven, schande als men een kleiner weergaf.) (Genker)
- Broewet zoe ront as men kont (=Een rond brood) (Diesters)
- brojkë reike, kentsjë bijte ( aan het gebakken spek ruiken maar wel een goede hap brood eten !) (=het vlees is duur, eet maar wat meer brood) (Munsterbilzen - Minsters)
- brooid der ne guije bekker gemeukt (=brood gemaakt door een warme kker) (Turnhouts)
- D'iene staarft,d'aandre aarft (=Het leven gaat door de een zijn dood is andermans brood) (Giethoorns)
- d'r wordt 'n baarg ongegund brood eet'n (=de afgunst is soms groot) (Westerkwartiers)
- d'r wordt veul ongegund brood eet'n (=de zon niet bij een ander in het water kunnen zien schijnen) (Westerkwartiers)
- da brood is verduft (=dat brood is muf geworden) (Sint-Niklaas)
- da's nijbakk'n stuut (=dat is heel vers brood) (Westerkwartiers)
- daaj wos nie opper moendsje gevalle (=zij liet zich de kaas niet van het brood nemen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dao haet d' n bekker zien vrouw doorhaer gejaag (=Er zitten gaten in het brood) (Venloos)
- Dao hieët de bekker zien wiêf door gejaagdj (=als er te veel holle plekken in het brood zitten) (Weerts)
- Daor liggen de muzen dood veur de kaaste (=Geen kruimel brood meer in huis) (Giethoorns)
- Daor liggen de muzen dood veur de kaaste (=Geen kruimel brood in huis hebben) (Giethoorns)
- Dar bin ze zo aarm, daor liggen de muzen dood veur de kaaste (=geen kruimel brood meer in huis) (Giethoorns)
- Dat brood is zo dreuge as Sunterklaos zien gat (=Droog brood) (Giethoorns)
- dat vret gèn brood (=dat heeft geen haast) (Genneps)
- dinteloord spek (=suiker op brood) (Bosch)
- dn bakker is verjerd zeker (=brood met enkele rozijnen) (Zeeuws)
- doar is de bakker zien vrouw deur hen kroop'm (=als er een gat in het brood zit) (Westerkwartiers)
- doar lusn de katn gien brood van (=niet te pruimen (vreten)) (Klazienaveens)
- doar lust'n de hond'n gien brood van (=dat is wel heel erg) (Westerkwartiers)
- doë verdienste het zaat op z'n iërappel nie mèt (=daarmee is geen droog brood te verdienen) (Bilzers)
- e gesneejen broeët van be tirken den bakker op daatmet (=een gesneden brood van bij Arthur De Bakker op de Houtmarkt) (Liedekerks)
- e grof brood (=een brood van tarwemeel) (Sint-Niklaas)
- èn zonder toelaog nòr bèd! (=en met droog brood naar bed!) (Tilburgs)
- er vor kee-s en brood bij zitte (=er voor spek en bonen bij zitten) (Oudenbosch)
- Gedeildj broeëd is veul lekkerder! (=Gedeeld brood is veel smakelijker!) (Kinroois)
- gien waark, gien hunning (=geen werk, geen brood op de plank) (Westerkwartiers)
- hallefie krop (=een halfje bruin brood) (Rotterdams)
- Hallelujah brôd mit suuker (=Hallelujah brood met suiker) (Flakkees)
- Hi-j löt zich de keeze nie van ' t stoete ettn. (=Hij laat zich het kaas niet van het brood eten.) (Sallands)
- hi' j löt zich ' n keze nie van ' n stoete ettn. (=Hij laat zich het kaas niet van het brood eten) (Sallands)
- hier lust'n de hond'n gien brood van (=dit is wel erg onaardig) (Westerkwartiers)
- hij het brood op 'e plaank (=hij heeft een uitstekend salaris) (Westerkwartiers)
- hij let zich 't kees niet van 't brood eet'n (=hij komt voor zichzelf op) (Westerkwartiers)
- hij let zich de kees niet van 't brood eet'n (=hij knokt voor zichzelf) (Westerkwartiers)
- ie hi bie zn broead uut (=brood meenemen) (Zeeuws)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen